In deze zaak heeft eiser, onder bewind gesteld, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eenmalige bankkosten, maandelijkse kosten en intake/opstartkosten van bewindvoering. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen in drie besluiten op 17 januari 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 17 juli 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar heeft zich kort voor de zitting op 27 mei 2024 afgemeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 18 oktober 2023 alsnog bijzondere bijstand heeft toegekend voor de gevraagde kosten, met terugwerkende kracht vanaf 16 november 2022. Hierdoor heeft eiser geen procesbelang meer bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep, aangezien de gevraagde bijstand inmiddels is toegekend. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van voldoende procesbelang, omdat het resultaat van het beroep niet meer relevant is voor eiser.
Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug. De uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.