ECLI:NL:RBDHA:2024:14698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
23/5527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake bijzondere bijstand voor bewindvoering

In deze zaak heeft eiser, onder bewind gesteld, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eenmalige bankkosten, maandelijkse kosten en intake/opstartkosten van bewindvoering. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen in drie besluiten op 17 januari 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 17 juli 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar heeft zich kort voor de zitting op 27 mei 2024 afgemeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 18 oktober 2023 alsnog bijzondere bijstand heeft toegekend voor de gevraagde kosten, met terugwerkende kracht vanaf 16 november 2022. Hierdoor heeft eiser geen procesbelang meer bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep, aangezien de gevraagde bijstand inmiddels is toegekend. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van voldoende procesbelang, omdat het resultaat van het beroep niet meer relevant is voor eiser.

Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug. De uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: R.K. Singh).

Inleiding

In drie afzonderlijke besluiten van 17 januari 2023 (primair besluit I, II en III) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de eenmalige bankkosten voor bewindvoering, de maandelijkse kosten van bewindvoering en de intake/opstartkosten van bewindvoering afgewezen.
Met het bestreden besluit van 17 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich kort voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

1. Aan het bestreden besluit ging het volgende vooraf. Eiser is onder bewind gesteld. Namens eiser heeft zijn bewindvoerder op 15 december 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eenmalige bankkosten voor bewindvoering, de maandelijkse kosten van bewindvoering en de intake/opstartkosten van bewindvoering. Bij de aanvraag is vermeld dat eiser te weinig draagkracht heeft om deze kosten zelf te voldoen, en dat hij meer dan € 50.000 aan schulden heeft. Verweerder heeft de aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen bij de primaire besluiten. Verweerder heeft de afwijzing gehandhaafd in het bestreden besluit op de grond dat het recht op (bijzondere) bijstand niet kon worden vastgesteld, omdat eiser geen duidelijkheid heeft verschaft over de hoogte van zijn inkomsten.
2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Ter zitting is gebleken dat verweerder bij drie afzonderlijke beschikkingen van 18 oktober 2023 alsnog bijzondere bijstand heeft toegekend voor de gevraagde kosten die samenhangen met de bewindvoering, namelijk de maandelijkse kosten, de eenmalige bankkosten en de opstartkosten.
3. Uit vaste rechtspraak volgt dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [1]
4. De gemachtigde van verweerder heeft toegelicht dat de maandelijkse kosten van bewindvoering zijn toegekend met terugwerkende kracht vanaf 16 november 2022, dat is nog vóór de aanvraag van 15 december 2022. Omdat verweerder de gevraagde kosten van bewindvoering inmiddels heeft toegekend om niet, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een beoordeling van het bestreden besluit strekkende tot een afwijzing. Daar komt bij dat de gemachtigde van eiser de rechtbank op 27 mei 2024 heeft laten weten dat namens eiser wordt verzocht het beroep op de stukken af te doen en dat eiser geen nadere gronden wil aanvoeren. Gelet op dit bericht is volgens de rechtbank niet gebleken dat eiser het niet eens is met de toekenning van de bijzondere bijstand. De rechtbank heeft eiser geen vragen kunnen stellen omtrent het procesbelang omdat aan de zijde van eiser niemand is verschenen op de zitting.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het voorgaande volgt dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 5 december 2023, Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2023:2354