ECLI:NL:RBDHA:2024:14659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
NL24.26452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen asielbeschikking met vermelding nationaliteit als 'onbekend'

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 9 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 7 juni 2024 beoordeeld. De minister heeft de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar vermeldt dat de nationaliteit van eiser 'Onbekend' is. Eiser, die stelt een staatloze Palestijn uit Syrië te zijn, betoogt dat deze vermelding onterecht is en dat hij procesbelang heeft bij de procedure, omdat de registratie als 'Staatloos' andere rechten en voordelen biedt dan de registratie als 'Onbekend'. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank legt uit dat de asielprocedure niet bedoeld is om de staatloosheid van een vreemdeling vast te stellen. De minister is niet verplicht om in het kader van de asielaanvraag te bepalen of een vreemdeling staatloos is, tenzij dit noodzakelijk is voor de beslissing. De rechtbank wijst erop dat de asielprocedure gericht is op het verlenen van asielrechtelijke bescherming en niet op het vaststellen van nationaliteit of staatloosheid. Eiser kan zijn status als staatloze niet via deze procedure vaststellen, maar moet hiervoor een andere procedure volgen, zoals de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid die op 1 oktober 2023 in werking is getreden.

De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 7 juni 2024. De minister heeft met dat besluit de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Als eisers nationaliteit staat vermeld ‘Onbekend’.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een Palestijn, afkomstig uit Syrië, is. Aan hem is een asielvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. In het besluit waarmee de asielaanvraag van eiser wordt ingewilligd staat vermeld dat zijn nationaliteit ‘Onbekend’ is.
3.1.
Eiser betoogt dat de minister ten onrechte als nationaliteit ‘Onbekend’ heeft aangenomen. Eiser heeft namelijk op meerdere momenten gedurende de aanvraagprocedure verklaard staatloos Palestijn te zijn en heeft ook documenten overgelegd die dat onderbouwen. De minister is daar in het bestreden besluit ten onrechte niet op ingegaan. De minister heeft nagelaten te motiveren op welke grond hij tot de conclusie is gekomen dat eiser niet staatloos is. Eiser betoogt dat hij procesbelang heeft bij deze procedure, omdat de registratie als ‘Staatloos’ andere rechten en voordelen biedt dan de registratie van de nationaliteit als ‘Onbekend’. Eiser leidt uit artikel 46, tweede lid, van de Procedurerichtlijn af dat belang kan bestaan bij het voeren van een procedure als dat ertoe kan leiden dat er andere rechten of voordelen ontstaan. Die rechten en voordelen zijn volgens eiser onder andere gelegen in de mogelijkheid om als staatloze eerder te naturaliseren tot Nederlanders (namelijk al na 3 jaar, in plaats van na 5 jaar). De jurisprudentie over procesbelang is niet in overeenstemming met deze bepaling uit deze richtlijn. Eiser verzoekt om artikel 46, tweede lid, van de Procedurerichtlijn in zijn zaak analoog toe te passen.
3.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser geen procesbelang heeft en dat het beroep om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de minister, zolang dit niet noodzakelijk is voor zijn beslissing, niet verplicht is om in het kader van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast te stellen of een vreemdeling staatloos is. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen. De asielprocedure is gericht op het al dan niet verstrekken van asielrechtelijke bescherming en is niet bedoeld om vast te stellen dat een vreemdeling staatloos is. De vaststelling van staatloosheid is dus geen zelfstandige toets binnen de asielprocedure. Dat kan eiser dan ook met deze procedure niet bereiken, ongeacht of de registratie van de nationaliteit als ‘Onbekend’ andere rechten en voordelen biedt dan de registratie als ‘Staatloos’. Aan een analoge toepassing van artikel 46, tweede lid, van de Procedurerichtlijn komt de rechtbank om die reden dan ook niet toe. De rechtbank wijst er volledigheidshalve op dat het in artikel 46 van de Procedurerichtlijn gaat over het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel. In het tweede lid wordt uitgelegd dat voor personen aan wie een subsidiaire beschermingsstatus is toegekend een daadwerkelijk rechtsmiddel open moet staan om te procederen voor de vluchtelingenstatus, tenzij die twee statussen dezelfde rechten en voordelen bieden. Bij zijn lezing van deze bepaling, namelijk dat een vreemdeling moet kunnen procederen tegen een besluit wanneer hij daarmee meer of andere rechten en voordelen kan genieten, gaat eiser er aan voorbij dat die rechten en voordelen ook binnen die procedure – dat is de asielprocedure – behaald moeten kunnen worden. Zoals hiervoor is overwogen strekt de beslissing op de asielaanvraag niet tot het vaststellen van de nationaliteit of de vaststelling dat een vreemdeling staatloos is. Dat betekent dat de asielprocedure en het beroep gericht tegen de inwilliging van de asielaanvraag niet de weg is om hierover te procederen. Daarvoor bestaat eiser een andere procedure ter beschikking: op 1 oktober 2023 is de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid in werking getreden. De rechtbank concludeert daarom dat eiser geen procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank inhoudelijk niet ingaat op de door eiser aangevoerde beroepsgronden. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 7 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3385, ABRvS 10 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2898 en ABRvS 28 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4384.