ECLI:NL:RVS:2022:2898

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
202106953/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 oktober 2021. De rechtbank had de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 april 2021, aangevuld op 11 augustus 2021, had besloten om de aanvragen van de vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willigen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.Th. van Alkemade, hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen aangegeven dat een vreemdeling wiens asielaanvraag is ingewilligd, geen belang heeft bij beroepsgronden die betrekking hebben op de vaststelling van zijn staatloosheid. Dit is in lijn met eerdere uitspraken, waaronder die van 7 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3385). De rechtbank had zich ten onrechte over deze beroepsgronden uitgelaten, wat betekent dat de vreemdelingen geen belang hebben bij een beoordeling van het hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 10 oktober 2022, en de beslissing is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.

Uitspraak

202106953/1/V2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 oktober 2021 in zaken nrs. NL21.6555 en NL21.6556 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 22 april 2021, aangevuld op 11 augustus 2021, heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 8 oktober 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. P.Th. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 7 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3385, heeft een vreemdeling van wie de asielaanvraag is ingewilligd geen belang bij beroepsgronden over de vaststelling van zijn staatloosheid. De door de rechtbank genoemde belangen leiden niet tot een ander oordeel, omdat de asielprocedure niet de aangewezen weg is om daarover te procederen. Dit betekent dat de rechtbank zich ten onrechte over de desbetreffende beroepsgronden van de vreemdelingen heeft uitgelaten en de vreemdelingen geen belang hebben bij een beoordeling van het hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Renting
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2022
894