ECLI:NL:RVS:2022:2898
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdelingen tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 oktober 2021. De rechtbank had de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 april 2021, aangevuld op 11 augustus 2021, had besloten om de aanvragen van de vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willigen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.Th. van Alkemade, hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen aangegeven dat een vreemdeling wiens asielaanvraag is ingewilligd, geen belang heeft bij beroepsgronden die betrekking hebben op de vaststelling van zijn staatloosheid. Dit is in lijn met eerdere uitspraken, waaronder die van 7 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3385). De rechtbank had zich ten onrechte over deze beroepsgronden uitgelaten, wat betekent dat de vreemdelingen geen belang hebben bij een beoordeling van het hoger beroep.
Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 10 oktober 2022, en de beslissing is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.