ECLI:NL:RBDHA:2024:14658
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 6 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 juli 2024 afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen op de zitting van 21 augustus 2024, waar de rechtbank de zaak heeft behandeld.
De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd dat er in Oostenrijk geen tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen, die een schending van artikel 3 van het EVRM zouden kunnen opleveren. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport van juni 2024, waarin wordt gesteld dat hij bij overdracht in een tentenkamp zou moeten verblijven. De rechtbank stelt vast dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM behandelen.
De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de minister niet van dit beginsel kan uitgaan. De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat de minister dit vertrouwen mag hebben. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.