ECLI:NL:RBDHA:2024:14658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
NL24.29345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 6 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 juli 2024 afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen op de zitting van 21 augustus 2024, waar de rechtbank de zaak heeft behandeld.

De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd dat er in Oostenrijk geen tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen, die een schending van artikel 3 van het EVRM zouden kunnen opleveren. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport van juni 2024, waarin wordt gesteld dat hij bij overdracht in een tentenkamp zou moeten verblijven. De rechtbank stelt vast dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM behandelen.

De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de minister niet van dit beginsel kan uitgaan. De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat de minister dit vertrouwen mag hebben. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om overname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.

Mag de minister ten opzichte van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser betoogt dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in Oostenrijk geen sprake is van zodanige tekortkomingen in de opvangvoorzieningen dat overdracht van eiser in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiser zal bij overdracht langere tijd in een tentenkamp verblijven. Eiser verwijst daarbij naar het AIDA-rapport, update 2023 van juni 2024. De minister heeft de inhoud van het AIDA-rapport niet betwist. Eiser betoogt dat klagen bij de autoriteiten niet zal leiden tot een oplossing, nu uit het AIDA-rapport volgt dat Oostenrijkse deelstaten niet bereid zijn asielzoekers te laten doorstromen naar regionale opvanglocaties. Er is dus sprake van onwil van de autoriteiten. De minister had volgens eiser de garantie moeten vragen dat eiser slechts een zeer korte periode in een tentenkamp zal worden opgevangen en daarna naar de reguliere opvang zal worden overgeplaatst. Nu deze garantie ontbreekt, loopt eiser risico op een schending van artikel 3 van het EVRM.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Oostenrijk overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Oostenrijk. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de minister om te motiveren dat en waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [3]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de minister ten aanzien van Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Allereerst heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) meerdere keren bevestigd dat de minister ten aanzien van Oostenrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat het enkele gegeven dat eventuele opvang in een tentenkamp voor enkele weken of maanden niet betekent dat er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. Uit AIDA-rapport, update 2023 volgt namelijk dat dit tijdelijk is en dat de autoriteiten rekening houden met de behoeften van de vreemdelingen. Zo zijn asielzoekers die in tenten verbleven naar gebouwen verplaatst in verband met de kou. [5] Uit het AIDA-rapport, update 2023 volgt ook niet dat alle Dublinterugkeerders worden opgevangen in een tentenkamp. In dit kader heeft de minister op de zitting ook verwezen naar het gegeven dat uit het AIDA-rapport blijkt dat de Oostenrijkse autoriteiten niet onwelwillend zijn als het gaat om het opvangen van asielzoekers. Uit het rapport blijkt dat verschillende deelstaten vanaf 2023 hun opvangcapaciteiten hebben vergroot om aan hun verplichtingen in de opvang van asielzoekers en andere vreemdelingen te voldoen. [6] In het geval eiser meent dat zijn rechten niet gewaarborgd worden, stelt de minister zich terecht op het standpunt dat hij de mogelijkheid heeft tot klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten. Eiser is zelf na één dag vertrokken uit Oostenrijk en er is dus niet gebleken dat voor hem deze mogelijkheid niet bestaat of bij voorbaat kansloos is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4 - 4.1.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3043, ABRvS 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1695 en ABRvS 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1997.
5.AIDA-rapport, update 2023, p. 93.
6.AIDA-rapport, update 2023, p. 113-114.