Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
2. Eiser stelt dat de maatregel onrechtmatig is, omdat het bepaalde in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet is nageleefd. Eiser stelt dat er een standaardformulier aan hem is uitgereikt zonder de specifieke gronden van de bewaring.
3. De rechtbank verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 november 20231 en 14 december 20232 en overweegt dat de verweerder niet heeft aangetoond dat hij aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vb heeft voldaan nu niet is gesteld of geleken dat bij de uitreiking van de maatregel een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring, aan eiser is verstrekt.
4. Dit leidt echter niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel. Het schenden van de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb maakt een inbewaringstelling namelijk eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. In dit verband merkt de rechtbank op de verweerder eiser door middel van een volledig gemotiveerd schriftelijk besluit in bewaring gesteld. In die maatregel van bewaring staan de redenen voor de bewaring vermeld. Bij het uitreiken van de maatregel is de eiser weliswaar niet schriftelijk in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat op de hoogte gesteld van de redenen van de bewaring, maar dit betekent op zichzelf niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder heeft verweerder hem al voordat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling was begonnen in kennis gesteld van het recht op rechtsbijstand en heeft verweerder ook een rechtsbijstandverlener ingeschakeld. Niet in geschil is dat de rechtsbijstandverlener een afschrift van de maatregel heeft ontvangen. Eiser heeft met de rechtsbijstandverlener dus nogmaals de redenen van de bewaring kunnen bespreken en dit kunnen betrekken bij de beoordeling of hij rechtsmiddelen wilde aanwenden. De rechtsbijstandverlener heeft vervolgens namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregelen. Ondanks dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, van het Vb, is eiser wel in staat gesteld tegen de vrijheidsbeneming rechtsmiddelen effectief uit te oefenen en is niet gebleken dat hij door het ontbreken van de vertaling in zijn belangen is geschaad. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van verweerder. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. Verweerder heeft ter zitting de gronden onder 4a en 4e laten vallen. De overige gronden zijn naar het ambtshalve oordeel van de rechtbank voldoende om de maatregel te kunnen dragen.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij te lang in een politiecel heeft gezeten. De piketmelding aan de advocatenpiketverantwoordelijke bij de Raad voor de Rechtsbijstand
was al gedaan op 19 januari 2024 te 14.41 uur.
Toen was al bekend dat betrokkene in vreemdelingenbewaring zou gaan. De maatregel van bewaring dateert van de vroege avond van 19 januari 2024. Pas de volgende dag is de melding gedaan. Het betreft hier een vrijheidsontnemende maatregel en het recht op vrijheid brengt met zich dat niet tot de volgende dag moet worden gewacht op een verzending van een maatregel van bewaring en aanmelding voor plaatsing in DC Rotterdam . Er zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom gewacht moest worden tot de volgende dag voor het aanmelden van betrokkene voor transport.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser op 20 januari 2024 om 19:45 uur is geplaatst in detentiecentrum [plaats] en rond 18:43 uur uit Zaandijk moet zijn vertrokken. Dit betekent volgens verweerder dat betrokkene minder dan 24 uur in de politiecel heeft verbleven. Na het sluiten van het onderzoek heeft verweerder met goedvinden van de gemachtigde van eiser op 29 januari 2024 nog nadere informatie verstrekt over de tijdstippen van vertrek uit het politiebureau en aankomst bij het detentiecentrum. De gemachtigde van eiser heeft op deze nadere informatie gereageerd.
8. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat eiser op 20 januari 2024 van 18:48 uur tot een tijdstip tussen 19:45 en 19:53 uur is overgebracht van de politiecel te Zaandijk naar het Detentiecentrum [plaats] . In de maatregel van bewaring is vermeld dat deze is opgelegd op 19 januari 2024 om 19:45 uur. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in een politiecel minder dan 24 uur heeft geduurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om het vervoer van de politiecel naar het detentiecentrum te rekenen onder de tenuitvoerlegging van de maatregel in een andere dan een gespecialiseerde inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State3, waarin is geoordeeld dat tijdelijke plaatsing in een politiecel mag om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij op eigen gelegenheid wil terugkeren naar Spanje, en ook in staat is om dat te doen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser naar Oostenrijk moet en niet naar Spanje. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij verblijf heeft in Spanje.
10. De rechtbank begrijpt dat eiser een beroep doet op het bepaalde in artikel 59, derde lid, van de Vw. In de procedure, voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiser meegedeeld dat zijn paspoort in Spanje ligt, en dat hij geen verblijfsvergunning heeft in een ander land van de Europese Unie. Ter zitting is niet gesteld noch gebleken dat eiser inmiddels wel over de nodige documenten beschikt om naar Spanje te reizen en daar zal worden toegelaten. Nog afgezien van de vraag of een vreemdeling die in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a Vw wel een beroep kan doen op artikel 59, derde lid, Vw hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom geen toepassing te geven aan dit artikellid.. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser heeft voorts gesteld dat de detentie hem zwaar valt. Hij kan niet slapen en heeft daarvoor medicatie nodig. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiser is bezocht door een politiearts en dat die hem geschikt heeft geacht voor deze detentie.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser geen medische verklaringen heeft overgelegd waaruit kan blijken dat hij detentieongeschikt is. Hierdoor ziet de rechtbank geen aanleiding
om te twijfelen aan het oordeel van de politiearts dat eiser geschikt is voor detentie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.