ECLI:NL:RBDHA:2024:1449
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Roemenië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024, wordt het beroep van eiser, een Azerbeidzjaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 december 2023 afgewezen, met de reden dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, wat geregistreerd is onder zaaknummer NL23.40149. Tijdens de zitting op 31 januari 2024 zijn eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig geweest.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank oordeelt dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van asielzoekers nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat de opvang in Roemenië te wensen overlaat en dat er pushbacks plaatsvinden, maar de rechtbank oordeelt dat deze claims niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank verwijst naar recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat de enkele omstandigheid van pushbacks niet voldoende is om aan te nemen dat Roemenië zijn verplichtingen niet nakomt.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Roemenië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om eventuele problemen in Roemenië te melden bij de juiste instanties. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.