ECLI:NL:RBDHA:2024:14481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
NL24.33322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel van bewaring was op 5 mei 2024 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie, en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 30 augustus 2024 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek. Eiser heeft aangevoerd dat zijn inbewaringstelling in strijd is met het beginsel van non-refoulement, omdat Nederland voornemens is om zijn strafrechtelijke gegevens te delen met Algerije. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat deze gronden niet relevant zijn voor de beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33322

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 5 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 30 augustus 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1993.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen, rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of vanaf 26 juli 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 24 augustus 2024 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 30 augustus 2024, dus tijdig, gesloten. Op grond van artikel 96, tweede lid, van de Vw doet de rechtbank mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan. Deze termijn kan niet worden verlengd. De rechtbank constateert dat zij heeft verzuimd binnen zeven dagen na sluiting van het onderzoek uitspraak te doen. Dit betekent dat de rechtbank de termijn van zeven dagen zal overschrijden.
5. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding niet maakt dat voortduring van de maatregel hiermee onrechtmatig is. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. De rechtbank is echter van oordeel dat de in artikel 96 van de Vw genoemde termijnen op zichzelf niet fataal zijn. [3] De onderhavige overschrijding raakt de belangen van eiser niet zodanig dat gesteld moet worden dat diens belang bij opheffing van de bewaring als gevolg van de overschrijding moet prevaleren bij het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel. Hierbij is van belang dat sprake is van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM [4] , omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 18 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit. [5] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.
6. Eiser voert aan dat zijn inbewaringstelling in strijd is met het beginsel van non-refoulement. Eiser is van mening dat verweerder aan artikel 3 van het EVRM [6] moet toetsen
omdat uit de voortgangsrapportage blijkt dat Nederland voornemens is om eisers strafrechtelijke gegevens te delen met Algerije. Eiser verwijst naar het kort thematisch ambtsbericht over Algerije van 27 juli 2023 waaruit blijkt dat het maar de vraag is Nederlandse vonnissen/uitspraken geaccepteerd worden in Algerije. Eiser loopt hierdoor bij terugkeer naar Algerije risico op schending van het ne bis in idem beginsel, zoals vermeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.
7. De rechtbank stelt vast dat deze gronden zijn gericht tegen het op 25 augustus 2020 aan eiser opgelegde terugkeerbesluit. In de onderhavige procedure wordt slechts beoordeeld of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Om die reden treffen deze gronden geen doel.
8. Tot slot leidt ook ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [7]
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraken van 30 juli 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:12186), 16 mei 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:7717) en 25 juni 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:9971).
3.de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 augustus 2001 (JV2001/260).
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
5.EHRM 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.