ECLI:NL:RBDHA:2024:14411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
NL24.16729 en NL24.19055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Mustafazade, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. J.R. Sotthewes-de Jonge. De rechtbank heeft de beroepen op 29 augustus 2024 behandeld. Eiser verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank werd toegewezen. Eiser had eerder een aanvraag gedaan voor een ‘Residence document Withdrawal Agreement’, welke was afgewezen. De minister legde eiser een terugkeerbesluit op, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verbleef en er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Daarnaast werd een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht het terugkeerbesluit heeft opgelegd, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had. De beroepsgronden van eiser werden ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeert dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod in stand blijven. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.16729 en NL24.19055

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T. Mustafazade),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes-de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het terugkeerbesluit van 20 maart 2024 [1] en het beroep van eiser tegen het besluit van 11 april 2024 om aan eiser een inreisverbod voor twee jaren op te leggen. [2]
2. De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroepen wegens betalingsonmacht. Eiser heeft verklaard dat hij geen inkomen of vermogen heeft. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van griffierecht toe.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van de bestreden besluiten

4. Eiser heeft op 11 juni 2021 een aanvraag gedaan voor een ‘Residence document Withdrawal Agreement’ voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 2 maart 2022 afgewezen, omdat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef of had verbleven. Bij besluit van 29 september 2022 heeft de minister het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar geen gronden bevatte.
5. Eiser is op 22 december 2023 door Colombia uitgeleverd aan Nederland voor de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 65 maanden.
6. In het eerste bestreden besluit, van 20 maart 2024, heeft de minister eiser een terugkeerbesluit opgelegd, waarbij eiser wordt verplicht Nederland en het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk te verlaten en terug te keren naar Groot-Brittannië. Volgens de minister verblijft eiser namelijk niet rechtmatig in Nederland en is gebleken dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen (zware gronden). Bovendien heeft eiser geen vaste woon-of verblijfplaats en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan (lichte gronden).
7. In het tweede bestreden besluit, van 11 april 2024, heeft de minister aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren, omdat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. [3] Volgens de minister is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan hij zou moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod. Er is geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM. [4] Eisers gezin kan hem, voor de duur van het inreisverbod, bezoeken in zijn land van herkomst of een ander land.
8. Eiser is na een positieve strafonderbrekingsbeschikking op 16 juli 2024 zelfstandig uit Nederland naar Servië vertrokken.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt de beroepen tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
11. De minister heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beroepen, omdat hij inmiddels zelfstandig is vertrokken naar Servië en niet is gebleken dat hij nog contact onderhoudt met zijn gemachtigde.
12. In haar uitspraak van 21 maart 2024 [5] heeft de Afdeling [6] geoordeeld dat een vreemdeling gelet op het oordeel van het Hof van Justitie in het arrest van 27 april 2023 [7] (proces)belang heeft bij het betwisten van de rechtmatigheid van een uitgewerkt terugkeerbesluit, mede vanwege het feit dat een onderdaan van een derde land een doeltreffend rechtsmiddel moet hebben tegen onder meer een terugkeerbesluit en een inreisverbod. [8] Daar komt bij dat de gemachtigde van eiser ter zitting heeft verklaard dat zij contact heeft gehad met eiser over de procedure. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij zijn beroepen tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod.
Het terugkeerbesluit
13. Eiser voert aan dat hij Nederland niet illegaal is ingereisd. Hij is op verzoek van de Nederlandse autoriteiten aan Nederland uitgeleverd en aan hem is toegang verschaft in verband met het uitzitten van een gevangenisstraf. Eiser kon zich ook niet bij de Korpschef melden, omdat hij in een penitentiaire inrichting zat. Eiser is tegen zijn wil naar Nederland overgebracht en is niet van plan om zich na zijn vrijlating te onttrekken aan het toezicht.
14. De rechtbank stelt vast dat de minister twee lichte en twee zware gronden aan het terugkeerbesluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in ieder geval sinds 20 september 2022 geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in Nederland.
15. De beroepsgronden van eiser tegen het opgelegde terugkeerbesluit slagen niet. De rechtbank oordeelt dat de minister eiser terecht een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Als een vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft is de minister in beginsel verplicht om een terugkeerbesluit uit te vaardigen. [9] De rechtbank stelt vast dat eiser op het moment dat de minister het terugkeerbesluit aan hem oplegde niet rechtmatig in Nederland verbleef. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit betekent dat de minister aan eiser een terugkeerbesluit moest opleggen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister eiser ook een vertrektermijn onthouden. De minister kan de vertrektermijn verkorten of in het geheel onthouden als een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. [10] In artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 staan zware en lichte gronden genoemd voor het opleggen van een terugkeerbesluit. Het risico op onttrekking wordt aangenomen als tenminste twee van de gronden van toepassing zijn. [11]
17. De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt kunnen stellen dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. De door eiser aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. Deze doen immers niet af aan de feitelijke juistheid van de tegengeworpen zware gronden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister verder in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats en evenmin over voldoende middelen van bestaan. Eiser heeft niet bestreden dat hij sinds 2 maart 2014 niet meer ingeschreven staat in de BRP. [12] Eiser heeft daarnaast zijn verklaring dat hij wel zou beschikken over voldoende middelen van bestaan niet geconcretiseerd of met bewijsstukken onderbouwd.
18. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat de minister ten onrechte artikel 2, tweede lid en onder b, van de Terugkeerrichtlijn niet in de nationale wetgeving heeft geïmplementeerd en dat hierover op 23 maart 2012 een adviesrapport zou zijn uitgebracht door de Raad van State. Zij heeft verder verwezen naar een niet nader geduide uitspraak van de rechtbank Zwolle uit 2011. De gemachtigde van de minister heeft aangegeven dat zij hierop niet kan reageren, omdat zij niet bekend is met het adviesrapport. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser eerst ter zitting heeft verwezen naar een adviesrapport uit 2012 en bovendien heeft verklaard de exacte inhoud ervan zelf ook niet te kennen.
19. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat er sprake is van strijd met de goede procesorde als nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend, dat de andere partij wordt belemmerd om daarop adequaat te reageren. [13] Daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank sprake. De rechtbank zal hetgeen op dit punt namens eiser is aangevoerd daarom niet beoordelen wegens strijd met de goede procesorde.
Het inreisverbod
20. Eiser voert aan dat hij een duurzame relatie heeft met zijn Nederlandse partner. Hij heeft in Nederland twee minderjarige kinderen. Eisers zoon is chronisch ziek en kan Nederland niet verlaten. Eiser heeft zijn gezin tot zijn aanhouding financieel onderhouden. Eiser heeft in detentie contact met zijn gezin onderhouden. Door het inreisverbod zal hij zijn gezinsleven niet kunnen uitoefenen. Het inreisverbod is daarom volgens eiser in strijd met artikel 8 van het EVRM.
21. Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat de relatie van eiser met zijn partner momenteel is beëindigd en dat deze relatie een knipperlichtrelatie is. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de minister niet af te zien van het opleggen van een inreisverbod op grond van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft daartoe kunnen overwegen dat niet is gebleken dat het gezinsleven tussen eiser en de kinderen niet tijdelijk op andere wijze zou kunnen worden ingevuld, bijvoorbeeld door korte bezoeken in het buitenland of door middel van videobellen. Bovendien heeft de minister erop kunnen wijzen dat het inreisverbod op verzoek of ambtshalve kan worden opgeheven als eiser in de toekomst een aanvraag zou doen voor het uitoefenen van gezinsleven en eiser aan alle voorwaarden voor dat doel zou voldoen.

Conclusie en gevolgen

22. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod in stand blijven. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.16729
2.Zaaknummer NL24.19055
3.Artikel 66a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7.ECLI:EU:C:2023:341
8.Zie artikel 13, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn
9.Zie artikel 62 en 62a van de Vreemdelingenwet 2000
10.Zie artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
11.Zie artikel 6.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000
12.Basisregistratie Personen
13.Zie de uitspraken van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16, onder 4.1. en 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379, onder 2.2.