ECLI:NL:RBDHA:2024:14410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
NL24.29205 en NL24.29206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiser met betrekking tot deelname aan demonstraties en risico op vervolging bij terugkeer naar Iran

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 1 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 18 juli 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft deelgenomen aan demonstraties in Iran en stelt dat hij risico loopt op ernstige schade bij terugkeer, vooral vanwege zijn politieke overtuiging en etniciteit. De rechtbank constateert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet bevoegd is genomen, maar besluit dit gebrek te passeren omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank oordeelt dat de Minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers deelname aan de demonstratie op 13 september 2022 niet geloofwaardig is en dat hij geen gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens wordt de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.29205 en NL24.29206
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 1 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 18 juli 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Olia als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Iraanse nationaliteit. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft deelgenomen aan twee demonstraties in Iran. Naar aanleiding van zijn deelname aan een demonstratie op
13 september 2022 heeft eiser Iran verlaten. Daarnaast heeft hij discriminatie ondervonden vanwege zijn Arabische etniciteit.
3. Het asielrelaas van eiser bestaat volgens verweerder uit de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • eiser is Arabier en werd hierdoor gediscrimineerd;
  • eiser heeft deelgenomen aan een demonstratie tegen de Iraanse overheid op
  • eiser heeft deelgenomen aan een demonstratie in 2021 naar aanleiding van het water in de Karoon-rivier dat werd doorgeleid naar een andere provincie.
Verweerder heeft alle elementen geloofwaardig gevonden met uitzondering van eisers deelname aan een demonstratie tegen de Iraanse overheid op 13 september 2022. Eiser heeft volgens verweerder ongerijmd verklaard over wanneer in september 2022 de demonstratie heeft plaatsgevonden. Eerst heeft eiser verklaard dat de demonstratie plaatsvond op de dag van of de dag na het overlijden van Mahsa Amini. Later heeft hij verklaard dat de demonstratie op 13 september 2022 plaatsvond, de dag van de arrestatie van Mahsa Amini. Mahsa Amini is op 16 september 2022 overleden. Daarnaast komen eisers verklaringen over zijn visum voor Brazilië niet overeen met de gegevens op de kopie van dit visum. Eiser heeft verklaard dat de procedure om het visum te verkrijgen in gang is gezet in september 2022. Uit de kopie van zijn visum blijkt echter dat het visum op 11 juli 2022 is afgegeven. Hoewel eiser redelijk voldoende heeft verklaard over wat er tijdens de demonstratie gebeurde, wegen bovenstaande argumenten volgens verweerder zwaarder. Op basis van de geloofwaardig gevonden elementen heeft eiser volgens verweerder geen gegronde vrees voor vervolging. De discriminatie die eiser ondervond omdat hij Arabier is, was niet zo ernstig dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren. Hoewel eiser in 2021 heeft deelgenomen aan een demonstratie, heeft eiser geen fundamentele politieke overtuiging. Ook behoort eiser niet tot één van de risicogroepen die zijn aangewezen voor Iran. Eiser loopt bij terugkeer naar Iran ook geen reëel risico op ernstige schade. In de zienswijze heeft eiser aangegeven dat hij bij terugkeer dit risico wel loopt, omdat hij langere tijd in het buitenland heeft verbleven en in de asielprocedure heeft aangegeven dat hij politiek actief is geweest. Hierdoor loopt hij het risico om bij terugkeer op het vliegveld ondervraagd te worden door de Iraanse autoriteiten. Verweerder volgt eiser erin dat er een kans is dat hij bij terugkeer op het vliegveld ondervraagd wordt over zijn verblijf in het buitenland. Maar omdat het ongeloofwaardig is gevonden dat eiser aanwezig was bij het protest van 13 september 2022, eiser geen fundamentele politieke overtuiging heeft, en er geen reden is dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zouden zijn van eisers activiteiten, loopt hij geen reëel risico op ernstige schade. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser zijn paspoort vernietigd heeft. Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Ten eerste is het bestreden besluit niet bevoegd genomen. Het besluit is genomen op 18 juli 2024 namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terwijl de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vanaf 2 juli 2024 onder de Minister van Asiel en Migratie valt. Ten tweede heeft verweerder eisers deelname aan de demonstratie op 13 september 2022 ten onrechte niet geloofwaardig gevonden. Eiser wist de data niet exact. Ook heeft eiser duidelijk aangegeven dat de reden van de demonstratie de werkloosheid en discriminatie was. Verder is het onduidelijk hoe verweerder zich op het standpunt kan stellen dat de documenten waarmee eiser heeft gereisd niet eerder kunnen zijn afgegeven dan het moment dat hij met de mensensmokkelaar contact heeft opgenomen. Eiser heeft voldoende verklaard over wat er tijdens de demonstratie heeft plaatsgevonden en heeft de overige argumenten van verweerder weerlegd. Ten derde heeft eiser bij terugkeer naar Iran wel een gegronde vrees voor vervolging. Verweerders standpunt dat eiser geen politieke overtuiging heeft is niet juist. Verweerder heeft de beoordeling niet conform het informatiebericht (IB) 2024/10 beoordeeld. Ook moet verweerder het gegeven dat eiser een etnisch Arabier is, een politieke overtuiging heeft en heeft deelgenomen aan demonstraties in samenhang beoordelen. Daarnaast loopt eiser bij terugkeer naar Iran een reëel risico op ernstige schade omdat hij het risico loopt ondervraagd te worden op het vliegveld. Ten vierde heeft verweerder de aanvraag niet als kennelijk ongegrond mogen afwijzen. Eiser verwijst hierbij naar wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd en verzoekt de rechtbank om dit als herhaald en ingelast te beschouwen. Ten slotte heeft verweerder geen terugkeerbesluit en inreisverbod op mogen leggen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bevoegdheid
5. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Met ingang van 2 juli 2024 zit asiel in de portefeuille van de Minister van Asiel en Migratie. Het besluit is genomen op 18 juli 2024 en had daarom uit naam van de minister van Asiel en Migratie genomen moeten worden. Dit is een gebrek in het besluit. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Het besluit is namelijk ondertekend door een ambtenaar van de IND die daartoe bevoegd was op grond van artikel 6.4 en artikel 6.5 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. [1]
Kennelijk ongegrond
6. Eiser heeft verzocht om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen met betrekking tot het standpunt over de afdoening van eisers aanvraag als kennelijk ongegrond. Verweerder is echter in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze hierover. Eiser heeft niet aangegeven waarom hij vindt dat deze reactie van verweerder onvoldoende is.
Deelname aan demonstratie op 13 september 2022
7. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers deelname aan de demonstratie in september 2022 niet geloofwaardig is. De rechtbank volgt eiser erin dat hij de exacte data niet zeker weet. Tijdens het nader gehoor heeft eiser aangegeven dat hij bang is om een verkeerde datum te noemen [2] en tijdens het aanvullende gehoor heeft eiser verklaard dat hij ‘ongeveer’ op 14 september 2022 naar Karaj is gegaan en dat hij ‘denkt’ dat de demonstratie op 13 september 2022 plaatsvond. [3] Los van de exacte datum waarop de demonstratie heeft plaatsgevonden, heeft verweerder echter tegen kunnen werpen dat eiser verschillend heeft verklaard over de aanleiding van de demonstratie en de volgorde van de gebeurtenissen. Tijdens het nader gehoor heeft eiser meerdere keren verklaard dat de demonstratie is georganiseerd na de dood van Mahsa Amini en dat de demonstratie plaatsvond
naar aanleiding vanhaar dood. Maar tijdens het aanvullende gehoor verklaart eiser dat ze tijdens de demonstratie berichten kregen dat Mahsa Amini klappen op haar hoofd had gekregen, dat zij in coma lag en dat zij later is overleden. [4] Hoewel eiser in beide gehoren heeft verklaard dat er twee redenen waren voor de demonstratie, namelijk de discriminatie van Arabieren en werkloosheid en de dood van Mahsa Amini, heeft hij in het nader gehoor de dood van Mahsa Amini als hoofdreden genoemd en in het aanvullende gehoor verklaard dat de dood van Mahsa Amini er later bij kwam als reden. [5] Ook heeft verweerder aan eiser tegen kunnen werpen dat hij deze demonstratie in september 2022 als reden van zijn vertrek uit Iran heeft genoemd en dat hij heeft verklaard dat hij hierna de procedure in gang heeft gezet om het visum voor Brazilië te verkrijgen, terwijl het visum voor Brazilië al is afgegeven in juli 2022. De uitleg van eisers gemachtigde dat dit mogelijk komt doordat het visum niet rechtmatig is verkregen maar via een mensensmokkelaar die misschien visa met eerdere data klaar had liggen, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in reactie hierop terecht gewezen op de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor waarin staat dat eiser het visum voor Brazilië zelf heeft aangevraagd. Gelet op deze tegenstrijdigheden heeft verweerder het niet doorslaggevend hoeven vinden dat eiser wel redelijk voldoende heeft verklaard over de gebeurtenissen tijdens de demonstratie.
Gegronde vrees voor vervolging
8. Verweerder heeft eisers politieke overtuiging ten onrechte niet beoordeeld volgens het arrest S en A van het Hof van Justitie [6] en IB 2024/10. Op de zitting heeft verweerder gesteld dat het besluit zo gelezen moet worden dat eiser wel een geloofwaardig gevonden politieke overtuiging heeft en dat daarom doorgetoetst is aan de vrees voor vervolging. De gemachtigde van eiser heeft er echter terecht op gewezen dat in het bestreden besluit staat dat de punten uit het voornemen erop wijzen dat er
geensprake is van een politieke overtuiging. Uit het IB 2024/10 blijkt dat verweerder eerst beoordeelt of er sprake is van een (geloofwaardige) politieke overtuiging, waarbij een gedachte of mening al valt onder het begrip ‘politieke overtuiging’, en dat vervolgens wordt beoordeeld of er sprake is van een gegronde vrees voor vervolging wegens die politieke overtuiging. Hoewel verweerder in het bestreden besluit niet conform deze werkwijze heeft getoetst, ziet de rechtbank aanleiding om dit gebrek te passeren omdat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. [7] Verweerder heeft namelijk in het bestreden besluit en met de toelichting op zitting voldoende gemotiveerd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft vanwege zijn politieke overtuiging. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door deelname aan de demonstratie in 2021 in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten. Ook heeft eiser verklaard dat politiek hem niet interesseert en dat hij bij terugkeer naar Iran geen politieke activiteiten zou willen verrichten. Eiser heeft niet nader toegelicht hoe zijn Arabische etniciteit in combinatie met zijn eerdere deelname aan een demonstratie ertoe leidt dat hij bij terugkeer naar Iran toch een gegronde vrees voor vervolging heeft, nu niet aannemelijk is dat hij door één van beiden in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat of zal komen te staan. Verweerder heeft zich namelijk ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging heeft op basis van zijn Arabische etniciteit omdat hij toegang heeft gehad tot onderwijs, medische zorg, en werk.
Reëel risico op ernstige schade
9. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aannemelijk is dat eiser bij terugkeer in Iran ondervraagd zal worden op het vliegveld, maar dat niet aannemelijk is dat hij hierdoor een reëel risico op ernstige schade loopt. Hoewel niet alleen afvalligen maar ook politieke activisten bij terugkeer naar Iran in de verhoogde aandacht van de autoriteiten kunnen komen te staan na verblijf in het buitenland, [8] is eiser buiten zijn eenmalige deelname aan een demonstratie in 2021 niet politiek actief geweest en heeft hij ook in Nederland geen politieke activiteiten verricht. Het is niet gebleken dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van eisers deelname aan de demonstratie in 2021. Verweerder heeft ook in redelijkheid kunnen stellen dat van eiser terughoudendheid verwacht mag worden wanneer hij ondervraagd wordt, gelet op zijn verklaringen dat politiek hem niet interesseert en hij bij terugkeer naar Iran niet politiek actief wil zijn. Hoewel uit de door eiser overgelegde brief van Vluchtelingenwerk blijkt dat één onderzoeker heeft gesteld dat het risico op mishandeling tijdens ondervraging over het algemeen is toegenomen sinds de herfst van 2022, zijn er geen aanwijzingen waaruit blijkt dat eiser zelf dit risico op mishandeling tijdens ondervraging zou lopen gelet op zijn beperkte politieke activiteiten.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
10. Verweerder heeft op basis van het voorgaande tot de conclusie kunnen komen om eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel af te wijzen. Omdat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, heeft verweerder eiser daarom een terugkeerbesluit kunnen opleggen. Omdat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond, heeft hij daarom ook een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden en hem een inreisverbod kunnen opleggen op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
12. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
13. In de geconstateerde gebreken in overwegingen 5 en 8 ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 2.625,-. [9]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/de voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
2.Zie pagina 7 van het verslag van het nader gehoor.
3.Zie pagina 4 en 5 van het verslag van het aanvullende gehoor.
4.Zie pagina 6 van het verslag van het aanvullende gehoor.
5.Zie pagina 5 van het aanvullende gehoor.
6.ECLI:EU:C:2023:688.
7.Zie artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1708, r.o. 3.1.
9.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.