RECHTBANK DEN HAAG
zaaknummers: NL24.32092, NL24.32093 en NL24.32095
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2024 in de zaken tussen
[eiseres], v-nummer: [nummer 1], eiseres
[eiser 1], v-nummer: [nummer 2], eiser
mede namens hun minderjarige kind
[eiser 2], v-nummer: [nummer 3], eiser
hierna: eisers
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
de minister van Asiel en Migratie
(gemachtigde: mr. M. Weertman).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten van 13 augustus 2024 waarin de minister aan eisers maatregelen van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Deze beroepen moeten ook worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
1.1.De minister heeft op 19 augustus 2024 de maatregelen van bewaring opgeheven.
1.2.De rechtbank heeft de beroepen op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, hun gemachtigde en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregelen van bewaring rechtmatig was. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De beroepen zijn gegrond. Het opleggen van de maatregelen van bewaring was onrechtmatig vanaf 16 augustus 2024 tot 19 augustus 2024. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eisers schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Was de wijze van het binnentreden in de woning onrechtmatig en welk gevolg heeft dat?
5. Eisers voeren aan dat de wijze van binnentreden in hun woning onrechtmatig was, omdat de verbalisanten pas ná het binnentreden zich hebben gelegitimeerd en mededeling hebben gedaan van het binnentreden. Dit is volgens eisers niet in overeenstemming met artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). Naast een schending van de Awbi is er ook sprake van een schending van het huisrecht en privacy. Er moet volgens eisers daarom een belangenafweging plaatsvinden die in het voordeel van eisers moet uitvallen. Dit heeft tot gevolg dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest.
5.1.Op grond van artikel 1 van de Awbi is degene die (bevoegd) een woning binnentreedt, verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden.
5.2.Eisers betoog dat sprake is van strijd met artikel 1 van de Awbi slaagt. Zij wijzen er terecht op dat het proces-verbaal van staandehouding (M105) verschilt van het proces-verbaal schriftelijk verslag over het binnentreden. Enerzijds is in de M105 vermeld dat verbalisanten op de deur van eisers hebben geklopt en tegelijkertijd met de moedersleutel de deur hebben opengemaakt om zich vervolgens
daarnate legitimeren, het doel van binnentreden te melden en de machtiging tot binnentreden te tonen. Anderzijds is in het proces-verbaal schriftelijk verslag over het binnentreden eerst vermeld dat verbalisanten
voorafgaandaan het binnentreden van de woning zich hebben gelegitimeerd, het doel van binnentreden hebben gemeld en de machtiging tot binnentreden hebben getoond. Verderop in het proces-verbaal schriftelijk verslag over het binnentreden staat vervolgens dat de verbalisanten de moedersleutel hebben gebruikt om de deur te openen, het licht hebben aangedaan en hebben gezegd: ‘goedemorgen, politie’. Vervolgens hebben zij daarna hun legitimatie getoond, het doel van de binnentreding werd vermeld en de machtiging tot binnentreding getoond. Op de zitting heeft de minister voor dit verschil geen verklaring gegeven. Dit betekent dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld op welk moment de verbalisanten zich hebben gelegitimeerd en de mededeling hebben gedaan van het binnentreden. Omdat niet vastgesteld kan worden op welk moment verbalisanten zich hebben gelegitimeerd en de mededeling is gedaan van het doel van het binnentreden, moet het ervoor worden gehouden dat in strijd met artikel 1, eerste lid, van de Awbi is gehandeld.
5.2.1.Maar toch slaagt deze beroepsgrond niet. De Awbi verbindt geen gevolgen aan het niet nakomen van uit de Awbi voortvloeiende verplichtingen. Dit brengt met zich dat de daaraan te verbinden gevolgen moeten worden bezien in het licht van de belangen, ter bescherming waarvan de betrokken voorschriften strekken.
5.2.2.Die belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van de minister uit. Het klopt dat verbalisanten niet de reactie van eisers hebben afgewacht nadat zij op de deur hebben geklopt, maar meteen de deur hebben geopend. Hierdoor zijn eisers niet in de gelegenheid gesteld om zelf de deur te openen. Dit ziet de rechtbank als een gering gebrek. Er was namelijk wel een machtiging voor het binnentreden en deze is ook getoond door verbalisanten. Dit betekent dat eisers door het gebrek in het voortraject niet in hun belangen zijn geschaad.
Had de minister een nieuwe belangenafweging moeten maken?
6. Eisers voeren aan dat de belangenafweging in de maatregelen van bewaring onvoldoende gemotiveerd is. Dit omdat de belangen van de twee oudste zonen ([naam 1] en [naam 2]) niet zijn betrokken op het moment dat de feitelijke situatie was veranderd. Tijdens de staandehouding was al bekend dat het gezin niet helemaal compleet was, omdat de twee oudste zonen niet in de woning waren. DT&Vheeft tijdens de ophouding voor gehoor de twee oudste zonen verzocht om zich vrijwillig te melden bij het detentiecentrum in Soesterberg zodat zij met de rest van het gezin op 19 augustus 2024 aan Kroatië konden worden overgedragen. Aan de twee oudste zonen is telefonisch een termijn tot 16 augustus 2024 om 12:00 uur gegeven om hier vrijwillig aan te voldoen. Op 16 augustus 2024 om 16:56 uur heeft de regievoerder bevestigd dat de zonen zich niet vrijwillig hebben gemeld en is door de minister bepaald dat eisers toch in bewaring blijven en dat de geplande overdracht aan Kroatië op 19 augustus 2024 doorgaat zonder de twee oudste zonen. Deze situatie is niet meegenomen in de belangenafweging. Daarom zijn de maatregelen van bewaring onvoldoende gemotiveerd.
6.1.Deze beroepsgrond slaagt. De maatregelen van bewaring zijn op 13 augustus 2024 aan eisers opgelegd. Er zijn geen maatregelen opgelegd aan de twee oudste zonen omdat zij op het moment van de ophouding niet bij de rest van het gezin waren in [plaats]. Telefonisch is aan de twee oudste zonen gezegd dat zij zich vrijwillig moeten melden bij het detentiecentrum Soesterberg zodat zij met de rest van het gezin om 19 augustus 2024 overgedragen konden worden aan Kroatië. Dat stond in de belangenafweging. Daarmee klopte die belangenafweging op dit punt en sloot deze aan bij de situatie zoals die op dat moment was. De minister mocht er op 13 augustus 2024 nog van uitgaan dat het gezin nog compleet zou worden.
6.1.1.Aan de twee oudste zonen is telefonisch een termijn gegeven tot 16 augustus 2024 om 12:00 uur om zich bij de rest van het gezin te voegen. Zoals eisers melden is later op die dag gebleken dat de twee oudste zoons zich niet vrijwillig hebben gemeld. Om die reden is op 16 augustus 2024 de geplande overdracht van 19 oktober 2024 geannuleerd.
6.1.2.De minister mocht er daarom vanaf 16 augustus 2024 niet meer van uitgaan dat de twee oudste zonen zich zouden melden bij het detentiecentrum in Soesterberg. Daar had de minister rekening mee moeten houden in de belangenafweging. Er had daarom een nieuwe belangenafweging moeten plaatsvinden op 16 augustus 2024 om de nieuwe feitelijke situatie van de twee oudste zonen te betrekken. Dat is niet gebeurd.
6.1.3.De rechtbank acht de maatregelen daarom vanaf 16 augustus 2024 onrechtmatig en kent daarvoor per persoon een schadevergoeding toe.
6.2.Omdat dit een schadevergoeding betreft voor het deel vanaf 16 augustus 2024 en niet voor de volledige periode dat de bewaring heeft geduurd, beoordeelt de rechtbank ook de rechtmatigheid van de bewaring tot aan dat moment.
Konden de gronden de maatregelen van bewaring dragen?
7. In de maatregelen van bewaring heeft de minister overwogen dat bewaring nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000),als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor eisers geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
7.1.Eisers betwisten de zware grond 3k. Deze is volgens eisers ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd. Er is namelijk wel degelijk sprake van meewerken. De vlucht van 15 juli 2024 is weliswaar aan eisers aangekondigd, maar niet waar eisers zich moesten melden. Daarom hebben eisers gewacht in hun woning totdat ze werden opgehaald voor het vertrek.
7.1.1.Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft in de maatregel gemotiveerd dat eisers zelf hebben verklaard dat zij tijdens hun reis naar Nederland niet in het bezit waren van een geldig paspoort en een geldig visum. Deze hebben eisers ook niet in hun bezit. Daarmee heeft de minister voldoende gemotiveerd dat eisers Nederland feitelijk niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen. Eisers hebben de feitelijke juistheid van deze zware grond niet betwist. Ook is de zware grond 3k feitelijk juist. Eisers hebben namelijk op 22 april 2024 een overdrachtsbesluit ontvangen. Om die reden was er op 15 juli 2024 om 10:00 uur een vlucht gepland. Daar zijn eisers op 28 juni 2024 van op de hoogte gebracht en hierbij is vermeld dat eisers zich op 14 juli 2024 beschikbaar moesten houden om vervolgens op 15 juli 2024 naar Kroatië te vliegen. Deze overdracht is niet doorgegaan omdat eisers zich pas een paar minuten voor de geplande vlucht om 10:00 uur op Schiphol hebben gemeld bij de balie van het COa, terwijl zij op de hoogte waren dat hun vlucht om 10:00 uur zou vertrekken. Er bestaat weliswaar geen zelfstandige vertrekverplichting, maar dat laat onverlet dat er wel een verplichting is voor eisers om mee te werken aan het vertrek. Aan die verplichting hebben eisers niet aan voldaan. De minister mocht daarom de zware grond 3k aan eisers tegenwerpen.
7.2.Eiser betwist ook de zware gronden 3m en de lichte grond 4c. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet. De reden hiervoor is dat de zware gronden 3a en 3k feitelijk juist zijn. Omdat de zware gronden 3a en 3k feitelijk juist zijn, waren deze voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring.Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
8. Eisers voeren aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Er is namelijk geen sprake van doelbewust en significant risico op onttrekking aan het toezicht. Eisers hebben altijd verbleven in de COa-opvang in [plaats], hebben zich gehouden aan de meldplicht en zijn altijd op de terugkeergesprekken verschenen. Verder hebben eisers als Dublinclaimanten geen zelfstandige vertrekverplichting. Eisers zijn daarom niet gehouden om initiatief tot vertrek naar Kroatië te nemen, maar moeten wel meewerken.
8.1.Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Gelet op wat er onder 7.1.1 over de zware grond 3k is geoordeeld hoefde de minister geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen.
Verzoek tot heropening van het onderzoek
9. Tot slot hebben eisers één dag na het sluiten van het onderzoek ter zitting de rechtbank op 28 augustus 2024 verzocht het onderzoek te heropenen omdat niet meer aan bod is gekomen waarom de lichte grond 4a volgens eisers geen stand houdt. De rechtbank kan het onderzoek heropenen indien naar het oordeel van de rechtbank het onderzoek niet volledig is geweest.Daar is in dit geval geen aanleiding voor. Zoals uit 7.2 volgt, was er voldoende grondslag om de maatregelen van bewaring te dragen omdat de zware gronden 3a en 3k feitelijk juist zijn. Wat eisers aanvoeren tegen de lichte grond 4a kan niet aan dat oordeel afdoen.