ECLI:NL:RBDHA:2024:14374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
NL24.5076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen leeftijdsaanpassing in asielprocedure

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 15 januari 2024, waarbij verweerder zijn bezwaar tegen de 'kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens' (leeftijdsaanpassing) kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser, die in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, betwist de leeftijdsaanpassing die door verweerder is vastgesteld op basis van een schouw. Eiser stelt dat deze aanpassing nadelige gevolgen heeft voor zijn juridische positie en voorzieningen als minderjarige asielzoeker. De rechtbank behandelt het beroep op 15 juli 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de leeftijdsaanpassing geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet gericht is op rechtsgevolg. De rechtbank stelt vast dat de kennisgeving een voorbereidingshandeling is en dat eiser deze kan aanvechten in de procedure tegen het uiteindelijke besluit op zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat de leeftijdsaanpassing geen zelfstandig rechtsgevolg heeft en dat verweerder het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5076

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.F. Aly).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 15 januari 2024 (het bestreden besluit), waarmee verweerder zijn bezwaar tegen de ‘kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens’(hierna: leeftijdsaanpassing) kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, G. Ahmed als tolk en de gemachtigde van verweerder. Ook heeft eisers voogd van Nidos, [naam] , deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 7 september 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Hij heeft daarbij opgegeven dat hij geboren is op [geboortedatum 1] 2007 en dat hij de Syrische nationaliteit heeft. Verweerder heeft nader onderzoek gedaan naar eisers leeftijd omdat twijfel was ontstaan over zijn minderjarigheid naar aanleiding van een schouw. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat eiser in Duitsland geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedatum 2] 1999. Op 15 november 2023 heeft verweerder medegedeeld dat deze laatstgenoemde geboortedatum wordt aangehouden bij de behandeling van eisers asielaanvraag. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de leeftijdsaanpassing. Verweerder heeft dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens hem sprake is van een handeling, waartegen geen bezwaar mogelijk is.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat zijn bezwaar tegen de kennisgeving ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Immers, de leeftijdsaanpassing raakt eiser los van het asielbesluit rechtstreeks in zijn belangen. Als gevolg van de leeftijdsaanpassing is eiser overgeplaatst naar de reguliere opvang, had hij geen recht meer op een voogd alsook geen recht meer op 24-uurs begeleiding. Ook kan eiser geen aanspraak meer maken op een sportfonds voor minderjarigen. Bovendien heeft de leeftijdsaanpassing (nadelige) gevolgen met betrekking tot de nareis van het gezin waartoe eiser behoort. De leeftijdsaanpassing is daarnaast een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit omdat hierdoor de juridische positie van eiser verandert van minderjarige naar meerderjarige. [1] In dit verband verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 25 juli 2023. [2] Ter zitting heeft eiser subsidiair aangevoerd dat de leeftijdsaanpassing moet worden gelijkgesteld met een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit gelet op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 24 april 2019. [3] De leeftijdsaanpassing betreft namelijk een definitieve beslissing die gebaseerd is op een zelfstandige bevoegdheid waarbij het onevenredig bezwarend is voor eiser om de beslissing via een beroepsprocedure tegen het uiteindelijke besluit aan te vechten. Tot slot heeft eiser ter zitting ook aangevoerd dat de schouw op niet-objectieve en onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden omdat eiser alvorens hij is beoordeeld op zijn gedrag en uiterlijke kenmerken is gevraagd welke leeftijd hij heeft opgegeven bij de Duitse autoriteiten.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ‘kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens’ niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kennisgeving is niet gericht op rechtsgevolg en omvat dus geen publiekrechtelijke rechtshandeling. In het geval de kennisgeving wel moet worden gezien als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, stelt verweerder zich op het standpunt dat de kennisgeving een voorbereidingsbeslissing of -behandeling is in de zin van artikel 6:3 van de Awb. Eiser wordt daarom niet direct in zijn belang getroffen al vooruitlopend op de beoordeling van zijn asielverzoek.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling is. In het licht daarvan moet worden beoordeeld of de leeftijdsaanpassing een rechtshandeling inhoudt. De hoogste bestuursrechter heeft uitgelegd dat een rechtshandeling een handeling is die gericht is op rechtsgevolg. Een beslissing heeft een rechtsgevolg als die beslissing erop is gericht om een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of ongedaan te maken, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. [4]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de leeftijdsaanpassing niet gericht is op rechtsgevolg. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een voorbereidingshandeling van verweerder om een uiteindelijke beslissing te nemen op de asielaanvraag van eiser. Eiser kan deze handeling aanvechten in de procedure tegen het uiteindelijke besluit van verweerder op de asielaanvraag. De leeftijdsaanpassing heeft dan ook geen zelfstandig rechtsgevolg. Eiser heeft erop gewezen dat de leeftijdsaanpassing als gevolg heeft dat hij niet meer in aanmerking komt voor verschillende voorzieningen als minderjarige. De rechtbank overweegt echter dat de gestelde gevolgen niet rechtstreeks en automatisch voortvloeien uit de leeftijdsaanpassing. Hierbij is van belang dat de instanties die de genoemde voorzieningen bieden rechtens niet verplicht zijn om de door verweerder vastgestelde leeftijd te volgen en een eigen verantwoordelijkheid hebben bij de beantwoording van de vraag of eiser al dan niet in aanmerking komt voor die voorzieningen. Zo heeft het COa bijvoorbeeld de bevoegdheid om verzoeker al dan niet over te plaatsen naar de reguliere opvang als gevolg van de leeftijdsaanpassing. [5] Het COa is daartoe niet verplicht en kan daarin een eigen afweging maken. Nu iedere instantie een eigen afweging maakt over de leeftijd van de vreemdeling in kwestie, volgt de rechtbank niet dat meerderjarigheid op grond van het Burgerlijk Wetboek een direct rechtsgevolg is van de leeftijdsaanpassing door verweerder. Verder overweegt de rechtbank dat de overplaatsing naar de reguliere opvang een feitelijke handeling betreft, waar eiser rechtsmiddelen tegen kan aanwenden. Dit geldt ook voor bepaalde andere feitelijke handelingen die samenhangen met voorzieningen voor minderjarige asielzoekers. Eiser heeft er daarnaast op gewezen dat de leeftijdsaanpassing ook een direct rechtsgevolg heeft voor het recht op nareis. Ten aanzien van deze grond overweegt de rechtbank dat het recht op nareis pas van betekenis is als eiser een inwilligend besluit heeft gekregen. Gelet hierop kan het recht op nareis geen direct rechtsgevolg zijn van de leeftijdsaanpassing.
5.2.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat de leeftijdsaanpassing moet worden gelijkgesteld aan een voor beroep en bezwaar vatbaar besluit omdat het een definitieve beslissing betreft die gebaseerd is op een zelfstandige bevoegdheid waarbij het onevenredig bezwarend is voor eiser om de beslissing via een beroepsprocedure tegen het uiteindelijke besluit aan te vechten. Daarbij is van belang dat niet gevolgd kan worden dat de leeftijdsaanpassing een definitieve beslissing betreft, nu eiser in de zienswijze nog zou kunnen opkomen tegen de vastgestelde leeftijd. Evenmin volgt de rechtbank dat het onevenredig bezwarend zou zijn voor eiser om de leeftijdsaanpassing in de beroepsprocedure tegen het besluit op de asielaanvraag aan te vechten nu hij, zoals eerder is overwogen, de mogelijkheid heeft om rechtsmiddelen aan te wenden tegen bepaalde feitelijke handelingen die samenhangen met het stopzetten van voorzieningen. Eisers stelling dat dit onevenredig bezwarend voor hem zou zijn omdat hij meerdere procedures zou moeten voeren om weer voor deze voorzieningen in aanmerking te komen wordt niet gevolgd. De rechtbank overweegt daartoe dat het recht op een voogd en 24-uurs begeleiding onlosmakelijk verbonden is met het recht om in de minderjarigen opvang te verblijven. Als eiser door rechtsmiddelen aan te wenden weer in de minderjarigenopvang mag verblijven zal dit dus automatisch ook met zich meebrengen dat eiser weer in aanmerking komt voor de andere voorzieningen voor minderjarigen. Evenmin wordt gevolgd dat dit onevenredig bezwarend voor eiser zou zijn omdat het COa in de praktijk altijd verweerder volgt in de door hem vastgestelde leeftijd. Eiser heeft immers de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen besluiten op het bezwaar tegen bepaalde feitelijke handelingen, waarbij de bestuursrechter kan oordelen of dit standpunt van het COa terecht is.
5.3.
Gelet op al het voorgaande is de leeftijdsaanpassing geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb en kan het hiermee ook niet worden gelijkgesteld. Verweerder heeft het bezwaar tegen de leeftijdsaanpassing daarom terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
5.4.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de leeftijdsaanpassing geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit betreft, behoeft wat eiser heeft aangevoerd over de zorgvuldigheid van de schouw geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

6. Het bezwaar is terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 233 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1356.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1426.
5.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2011.