ECLI:NL:RBDHA:2023:11302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL22.26907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake gewijzigde identiteitsgegevens van een Syrische asielzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische asielzoeker tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 26 juli 2022 kennisgegeven dat de leeftijd van de eiser was aangepast naar 2003, gebaseerd op informatie uit Bulgarije. In het bestreden besluit van 5 december 2022 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B.J. Riesebos, heeft hiertegen beroep ingesteld. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J.D. Albarda.

Tijdens de zitting op 4 mei 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser stelde dat hij van Syrische nationaliteit is en geboren op 2004. Hij had eerder een asielaanvraag ingediend, waarop hem een vergunning was verleend. De staatssecretaris betoogde dat de kennisgeving van de leeftijdswijziging geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat het geen wijziging van de rechtspositie van de eiser teweegbracht. De rechtbank oordeelde echter dat de kennisgeving wel degelijk als een besluit moet worden aangemerkt, omdat het rechtsgevolgen heeft voor de juridische status van de eiser.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De kennisgeving van de leeftijdswijziging heeft namelijk invloed op de rechtspositie van de eiser, zoals het recht op opvang en begeleiding. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtsgevolgen van de kennisgeving in acht moeten worden genomen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Riesebos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. Op 26 juli 2022 heeft de staatssecretaris kennisgegeven dat de leeftijd van eiser is aangepast naar [geboortedatum] 2003 op basis van de informatie uit Bulgarije. In het bestreden besluit van 5 december 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004.
Op 25 januari 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 26 oktober 2022 is aan eiser deze vergunning verleend met ingang van 25 januari 2022 tot 25 januari 2027.
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de ‘kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens’ niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat deze leeftijdswijziging evenmin een wijziging van de rechtspositie van eiser teweeg brengt. De leeftijd van eiser is conform de werkinstructie 2018/19 aangepast op basis van de registratie in Bulgarije, aldus de staatssecretaris.
4. Eiser voert aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De leeftijdsaanpassing op 26 juli 2022 is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb omdat de leeftijdsaanpassing evident op een rechtsgevolg is gericht. Dat eiser daardoor als meerderjarige in plaats van minderjarige wordt beschouwd bij zijn aanvraag, heeft namelijk wel degelijk rechtsgevolgen. Hij wordt tijdens zijn asielprocedure beoordeeld alsof hij volwassene is, heeft geen recht op opvang in een locatie voor minderjarigen, hij heeft geen recht meer op een voogd, geen 24-uurs begeleiding meer, geen recht op scholing en evenmin recht op de begeleiding na het verkrijgen van een asielstatus die minderjarigen van hun Nidos voogd krijgen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog gesteld dat het ook met name in het kader van nareis gevolgen heeft.
4.1.
In geschil is eerst de vraag of sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. In het licht daarvan moet worden beoordeeld of de kennisgeving van de staatssecretaris van 26 juli 2022 een rechtshandeling inhoudt.
4.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen [1] , is een rechtshandeling een handeling die gericht is op rechtsgevolg en heeft een beslissing rechtsgevolg indien zij erop gericht is een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het bezwaar in dit geval ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De kennisgeving van de leeftijdswijziging van eiser op 26 juli 2022 is naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb aan te merken, omdat ten gevolge hiervan de juridische positie van eiser wijzigt van minderjarige (artikel 233 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) naar die van een meerderjarige. De kennisgeving is derhalve gericht op een rechtsgevolg. Eiser wijst er terecht op dat het besluit in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 gevolgen heeft en heeft hierbij gewezen op de mogelijkheden van nareis. De ouders van een alleenstaande minderjarige vreemdeling komen namelijk in aanmerking voor nareis. Ter zitting heeft de staatssecretaris eveneens aangegeven dit te kunnen volgen en de staatssecretaris heeft daarmee erkend dat de kennisgeving van 26 juli 2022 alleen al in verband met nareis rechtsgevolgen heeft. Ook heeft eiser door de kennisgeving als meerderjarige geen recht meer op een voogd vanuit Nidos. De omstandigheid dat Nidos de begeleiding in dit geval heeft voortgezet, doet aan het vorenstaande niet af. Daarnaast heeft het besluit naar het oordeel van de rechtbank ook rechtsgevolgen op andere gebieden, zoals financiële consequenties, bijvoorbeeld een zorgverzekering die een meerderjarige moet afsluiten. Kortom, de kennisgeving van 26 juli 2022 heeft op meerdere punten rechtsgevolgen, omdat de rechten van eiser in zijn geval daardoor veranderen.
Voor zover de staatssecretaris bedoeld heeft aan te geven dat sprake is van een beslissing op grond van artikel 6:3 van de Awb volgt de rechtbank dit standpunt niet omdat het voorliggende besluit eiser los van het asielbesluit rechtstreeks in zijn belangen raakt. Bovendien kan er niet aan worden voorbij gegaan dat de staatssecretaris in zijn beschikking van 26 oktober 2022, heeft aangegeven dat separaat omtrent de geboortedatum van eiser een beslissing op bezwaar zou worden genomen. De staatssecretaris heeft er dus bewust voor gekozen om af te wijken van het uitgangspunt dat dit aspect in het kader van de asielbeschikking aan de orde dient te komen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris krijgt hiervoor zes weken de tijd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak; en
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie een uitspraak van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2787.