ECLI:NL:RBDHA:2024:14318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.33354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000, ongegrond verklaard

Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die de Oezbeekse nationaliteit heeft. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 september 2024, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was om gegevens te verkrijgen die essentieel zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank stelde vast dat de zware en lichte gronden voor de bewaring niet door eiser waren betwist. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en zich aan het toezicht had onttrokken, feitelijk juist waren en voldoende basis boden voor de maatregel.

Eiser voerde aan dat er lichter middelen beschikbaar waren dan bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat er geen andere afdoende maatregelen waren die minder dwingend waren dan de inbewaringstelling. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33354

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1987 en heeft de Oezbeekse nationaliteit.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van eisers asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
- 3
a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven.
Hij heeft als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en de lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De gronden 3a, 3b en 3c zijn feitelijk juist en reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring omdat hem de mogelijkheid zou moeten worden gegeven om de afloop van zijn asielprocedure in vrijheid te kunnen afwachten. Eiser bestrijdt het standpunt van verweerder dat hij louter ter fine van voorkoming van uitzetting de asielaanvraag heeft ingediend.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het bestreden besluit is op dit punt voldoende gemotiveerd op basis van de specifieke elementen van het concrete geval. [3] Hij heeft hierbij overwogen dat eiser al lange tijd in Nederland heeft verbleven zonder asiel aan te vragen, dat hij al op 28 juni 2023 een terugkeerbesluit heeft ontvangen, en uitsluitend economische motieven aan zijn asielverzoek ten grondslag heeft gelegd.
6. Ook de ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Zie voor de vereisten: de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309), en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).