ECLI:NL:RBDHA:2024:14293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.28374 en NL24.28376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van een Syrisch gezin en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 4 september 2024 uitspraak gedaan in de asielzaken van een Syrisch gezin. De eisers, die een gezin vormen met vier minderjarige kinderen, hebben asielaanvragen ingediend op 28 januari 2024. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij de eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. F. Boone, en de verweerder door mr. C.W.M. van Breda.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de bestreden besluiten van de minister vernietigd moeten worden. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet voldoende rekening is gehouden met hun kwetsbaarheid, vooral gezien de ernstige handicap van hun oudste zoon en de medische zorg die zij nodig hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende garanties zijn dat de medische zorg in Kroatië adequaat zal zijn, wat een risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest met zich meebrengt. De rechtbank heeft de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvragen, rekening houdend met deze uitspraak.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers vergoed, vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van kwetsbare gezinnen in asielprocedures, vooral in het licht van de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28374 en NL24.28376

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , eisers

V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
mede namens hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3], en
[minderjarige 4]
V-nummers: [V-nummer 3] , [V-nummer 4] , [V-nummer 5] en [V-nummer 6]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

Met de besluiten van 15 juli 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
2. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvragen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eisers stellen te zijn geboren op [datum 1] 1988 respectievelijk [datum 2] 1995 en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 28 januari 2024 hebben eisers hun asielaanvragen ingediend.
4. Verweerder heeft de asielaanvragen niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is gebleken dat eisers eerder in Kroatië een asielaanvraag hebben ingediend. Daarom zijn de Kroatische autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [1] verzocht eiseres terug te nemen. De Kroatische autoriteiten hebben niet binnen twee weken geregeerd. Daarom staat sinds 29 maart 2024 de verantwoordelijkheid van Kroatië vast op grond van artikel 25, tweede lid, Dublinverordening.
5. Eisers kunnen zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Zij voeren aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er is namelijk een tekort aan opvangplekken. Verder vrezen eisers slachtoffer te worden van pushbacks. Dublinclaimanten kunnen namelijk moeilijk onderscheiden worden van illegale migranten. Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 17 juli 2024. [2] Ook hebben eisers een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 24 juli 2024 en een brief van Centre for Peace Studies van 19 januari 2024 overgelegd. Voorts wordt verwezen naar het AIDA-rapport Kroatië (update 2023) van 10 juli 2024. Verder stellen eisers dat zij bijzonder kwetsbaar zijn. Het gaat om een gezin met vier minderjarige kinderen. Daarvan is de oudste zoon ernstig gehandicapt en er is onvoldoende onderzoek gedaan of de medische zorg in Kroatië voldoende is. Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 juni 2024. [3] Zij zijn bovendien slecht behandeld door de Kroatische autoriteiten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7. De Afdeling [4] heeft op 13 september 2023 geoordeeld dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [6] Het is aan eisers om aan te tonen dat dit in hun geval anders is. Eisers zijn daarin niet geslaagd.
8. Eisers hebben in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat zij als Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks bij overdracht naar Kroatië of dat zij na overdracht in zodanig slechte omstandigheden terecht zullen komen dat de bijzonder hoge drempel als bedoeld in het Jawo-arrest [7] wordt bereikt. De Afdeling heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken krijgen met pushbacks of dat zij het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De Kroatische autoriteiten hebben namelijk in een brief van 15 november 2022 bevestigd dat asielzoekers die worden overgedragen op grond van de Dublinverordening adequaat worden behandeld. De ervaringen die eisers zelf stellen te hebben gehad, hebben plaatsgevonden toen zij illegaal Kroatië inreisden en bij terugkeer zullen zij terugkeren als Dublinclaimanten. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij overdracht als Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [8] en artikel 4 van het Handvest [9] .
9. Eisers hebben voorts ook geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat in Kroatië sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de maximale opvangcapaciteit niet wordt bereikt, omdat Kroatië een doorreisland is en vreemdelingen slechts korte tijd in de opvang verblijven. Dit volgt volgens verweerder ook uit de meest recente AIDA-rapportage en is tevens bevestigd door de Kroatische ombudsvrouw. De door eiser overgelegde informatie geeft geen aanleiding hieraan te twijfelen. De Kroatische autoriteiten hebben met het fictieve claimakkoord van 29 maart 2024 de terugname van eisers geaccepteerd. Dat betekent dat hun asielaanvragen in behandeling zullen worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Niet is gebleken dat eisers bij voorkomende problemen niet kunnen klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
Kwetsbaarheid
10. Niet in geschil is dat de oudste zoon van eisers ernstig gehandicapt is en hij aanvullende zorg nodig heeft. Ook blijkt uit de door eisers overgelegde informatie dat het gezin moeite heeft met de zorg voor dit kind. Evenmin is in geschil dat alle kinderen jong-minderjarig zijn en eiseres op dit moment zwanger is. Gelet op deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat er sprake is van een bijzonder kwetsbaar gezin. Verweerder had daarom aanvullende garanties moeten vragen om zeker te stellen dat eisers de benodigde zorg kunnen en zullen krijgen in Kroatië. Bij gebreke van zulke garanties bestaat, ook in geval van gereguleerde overdracht, een reëel risico dat adequate medische zorg zal ontbreken. De motivering dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan dat de medische zorg toereikend is in Kroatië is in dit geval onvoldoende. De enkele stelling dat de door eisers gestelde en onderbouwde omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn, omdat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt uitgegaan en de drempel van het arrest Jawo niet wordt gehaald, is dan ook een ontoereikende en onvoldoende op deze zaak toegespitste motivering. Aldus bestaat een risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

11. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
12. In de gegrondverklaring ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 15 juli 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvragen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,- (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 3 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, met zaaknummer ECLI:EU:C:2019:218.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.