ECLI:NL:RBDHA:2024:14281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.26112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Libische eiseres met betrekking tot veiligheidssituatie in Libië en stamachtergrond

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Libische eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, geboren op 7 februari 1966, heeft op 3 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 29 mei 2024 werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 1 augustus 2024 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiseres niet voldoet aan de criteria van het Vluchtelingenverdrag. Eiseres heeft onder andere aangevoerd dat zij vanwege haar vrouw-zijn en haar stamachtergrond tot een kwetsbare groep behoort in Libië, waar zij vreest voor geweld en vervolging. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft onderbouwd dat eiseres geen risico loopt op vervolging, ondanks de erkenning dat zij tot een risicogroep behoort. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26112

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Eiseres stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 7 februari 1966. Zij heeft op 3 augustus 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 29 mei 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Eiseres heeft op grond van de medische omstandigheden van haar echtgenoot, die met haar en haar dochter is meegereisd, uitstel van vertrek verkregen van 29 mei 2024 tot 29 november 2024.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het beroep van de dochter [1] is gelijktijdig behandeld zodat ook de dochter aanwezig was.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende - kort gezegd - ten grondslag. De situatie in Libië is niet veilig. Eiseres vreest in Libië het geweld, ontvoeringen, verdwijning, verkrachting en de dood voor haarzelf en voor haar dochter en er is een opeenstapeling van diverse incidenten geweest. Eiseres behoort vanwege het vrouw-zijn tot een kwetsbare groep in Libië. Daarnaast behoort zij tot de Maadani-stam, een stam die gelieerd wordt aan Khadaffi-loyalisten. Er hebben in verband met voornoemde omstandigheden verschillende incidenten plaatsgevonden. Het gaat daarbij om een incident uit 2016 waarbij eisers niet mocht uitreizen, een incident uit 2020 waarbij eiseres in haar auto met daarin haar dochter en nichtje, werd klem gereden door een militaire auto zonder kenteken en een incident waarbij een auto haar auto achtervolgde en waarbij de inzittenden een lange baard hadden. Eiseres vreesde in beide gevallen voor ontvoering of verkrachting en is aan de auto’s ontkomen. Eiseres is voorts op 17 februari 2011, aan het begin van de protesten tegen Khadaffi, door haar buurman bedreigd met een Kalasjnikov nadat zij hem aansprak op gevaarlijk gedrag toen hij, samen met andere mannen, brandstof uit auto’s haalde om Molotov cocktails te maken. De buurman heeft eiseres bij de bedreiging, gezegd dat zij van de stam van Khadaffi is en bij Khadaffi hoort. De buurman heeft zich ook bij een militie aangesloten. Er is, na haar vertrek uit Libië, een arrestatiebevel tegen haar uitgevaardigd en eiseres gaat ervan uit dat dit arrestatiebevel afkomstig is van haar buurman omdat hij de enige is die haar heeft bedreigd en hij denkt dat zij een Khadaffi-loyalist is. Daarnaast is er na het vertrek van eiseres en haar gezin een militaire auto aan de deur geweest. Voorts zijn de gezondheidssituatie van de echtgenoot en het ontbreken van kansen voor de dochter een reden om te vertrekken uit Libië.
Het bestreden besluit
5.1
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Algemene oorlogssituatie
3. Bedreiging door de buurman (in verband met stamachtergrond)
4. Arrestatiebevel tegen betrokkene en huisbezoek
5.2
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de eerste drie elementen geloofwaardig zijn. Het feit dat eiseres een vrouw is, maakt echter niet dat zij automatisch heeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit overkomt immers niet iedere vrouw in Libië. Dat betekent dat eiseres specifieke individuele kenmerken naar voren moet brengen, waaruit valt af te leiden dat juist zij slachtoffer hiervan zal worden (Vreemdelingencirculaire (Vc) paragraaf C2/3.3). Hierin is eiseres niet geslaagd. Het is slechts gebaseerd op vermoedens dat eiseres werd klemgereden en achtervolgd omdat zij een vrouw is. Zij was een willekeurig doelwit. Dat meer vrouwen dan mannen te maken krijgen met ontvoering, verdwijning en uitreisbelemmeringen, betekent immers nog niet dat de incidenten gericht zijn op eiseres als vrouw of op haar persoonlijk. De incidenten komen voort uit algemene omstandigheden en zijn te scharen onder de algemene oorlogssituatie in Libië.
5.3
Dat de stam van eiseres gelieerd is aan de stam van Khadaffi wordt gevolgd. Hiermee behoort eiseres dus tot de risicogroep zoals bedoeld in paragraaf C7/22 onderdeel 22.3.2. onder i (Khadaffi-loyalisten) en j (gelieerde stammen) van de Vc. Echter, dat is niet genoeg om een risico op vervolging aan te nemen nu in het geval van eiseres geen sprake is van geringe indicaties, aldus de minister. Uit niets blijkt namelijk dat eiseres gezien wordt als Khadaffi-loyalist en om die reden wordt vervolgd. Er hebben ondanks de stamachtergrond geen op de persoon gerichte incidenten plaatsgevonden. Eiseres heeft zelf ook verklaard dat zij wel behoort tot de Maadani-stam, maar dat zij niets te maken heeft met Khadaffi (Verslag van Nader gehoor (NG), p. 12). Het enkele feit dat er nog steeds geweld is tegen leden van aan Khadaffi gelieerde stammen is onvoldoende om vluchtelingschap aan te nemen, nu eiseres zelf om die reden nooit problemen of incidenten heeft gehad. Zij was, zoals reeds uiteengezet, een willekeurig doelwit.
Dat de buurman van eiseres haar in 2011 heeft uitgescholden en bedreigd met een Kalasjnikov is geen indicatie dat zij vanwege haar stamachtergrond wordt vervolgd. Eiseres heeft immers in de periode van 2011 tot 2018 toen zij in haar woning is blijven wonen, nooit meer problemen met haar buurman gehad (p.12, 13 NG). De directe aanleiding van het conflict met de buurman was dat eiseres hem aansprak op zijn gedrag en niet haar stamachtergrond.
5.4
De minister acht voorts niet geloofwaardig dat een arrestatiebevel tegen eiseres is uitgebracht. Over het arrestatiebevel stelt de minister dat het aan eiseres is om uit te leggen waarom een persoonlijk conflict in 2011 zou leiden tot een arrestatiebevel in 2022, dat bovendien pas na het vertrek van eiseres is uitgevaardigd. De verklaring van eiseres over het arrestatiebevel is op dit punt gebaseerd op vermoedens en op wat eiseres van anderen heeft vernomen. Daarbij komt dat eiseres op pagina 7 van het nader gehoor verklaart dat er geen directe aanleiding voor vertrek was, maar dat het een opeenstapeling van incidenten was. Aan de foto van het arrestatiebevel kan bovendien niet de waarde worden toegekend die eiseres er graag in wil zien. Het bevel op de foto is slecht leesbaar en kan niet op echtheid worden onderzocht. Daarbij is de uitleg uit de zienswijze, over hoe eiseres aan deze foto is gekomen, vaag en onwaarschijnlijk. Een vriend van de neef van eiseres, die bij een militie is aangesloten, zou de foto gemaakt hebben. In het nader gehoor (p. 16) verklaarde eiseres echter zelf dat het moeilijk zou zijn om een foto te krijgen, omdat de neef zelf niet bij de militie is aangesloten. Nu er bij de zienswijze opeens toch een foto meegestuurd is, mag van eiseres verwacht worden dat zij duidelijk verklaart hoe het toch is gelukt om die te verkrijgen. Dat heeft eiseres nagelaten. Eiseres motiveert bovendien niet waarom het voor de vriend van de neef, die bij de militie zit, wel mogelijk is om een foto van een arrestatiebevel te maken, maar niet om het origineel op te sturen.
De minister stelt zich op het standpunt dat de geloofwaardig geachte elementen niet zijn te herleiden tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag.
5.5
De minister stelt voorts - in zijn voornemen waarnaar hij in zijn bestreden besluit wijst - dat voor een reëel risico op ernstige schade nodig is dat beoordeeld dient te worden of in het land van herkomst, of een bepaald gebied in dit land, sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin betrokkene enkel door haar aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op ernstige schade. Die uitzonderlijke situatie zal zich slechts bij zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen. Het moet dan gaan om “the most extreme cases of general violence”. Daarvan is geen sprake.
Gronden
6. Eiseres stelt dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat haar asielrelaas geen raakvlakken heeft met het Vluchtelingenverdrag. Eiseres voert aan dat zij vanwege haar stamafkomst tot een risicogroep als bedoeld paragraaf C7/22 onderdeel 22.3.2 van de Vc behoort. Ze behoort daarnaast eveneens tot een kwetsbare groep omdat ze – bij terugkeer naar haar land van herkomst – een (alleenstaande) vrouw is.
6.1
De minister heeft weliswaar erkend dat eiseres tot een risicogroep behoort, maar heeft ten onrechte overwogen dat uit niets blijkt dat zij als Khadaffi-loyalist wordt gezien en om die reden wordt vervolgd. Eiseres stelt dat Khadaffi-loyalisten tot op de dag van vandaag vervolgd worden en wijst in dit verband op passages uit het Ambtsbericht 2021. Eiseres heeft verklaard dat de buurman haar uitgescholden heeft en met een Kalasjnikov heeft bedreigd omdat zij haar stem tegen hem verhief en omdat zij tot de Maadani stam behoort. Niet gemotiveerd is waarom eerder geloofwaardig is geacht dat het conflict met de stamachtergrond te maken had en nu niet meer. Daarnaast heeft eiseres een kopie van een arrestatiebevel overhandigd. De verklaringen die zij hieromtrent heeft afgelegd zijn ten onrechte als vaag beoordeeld en hadden bij de beoordeling betrokken moeten worden.
6.2
De echtgenoot van eiseres is in Nederland in een verzorgingstehuis opgenomen en de behandelend arts heeft verklaard dat haar echtgenoot niet naar Libië kan reizen. Dit betekent dat eiseres bij terugkeer naar Libië als alleenstaande vrouw moet terug keren. De incidenten waar eiseres mee te maken heeft gehad zijn niet zoals de minister heeft overwogen, aan de algemene oorlogssituatie te wijten, maar volgen uit het zijn van vrouw en haar stamachtergrond. Eiseres heeft in dit verband nog gewezen op diverse passages met informatie uit het Ambtsbericht september 2021 over Libië, onder meer:
De VN Fact-Finding Mission in Libië benadrukte de straffeloosheid van zowel de overheid als non-State actors die zich schuldig maakten aan het schenden van (intenationale) mensenrechten ondanks de politieke vereniging van Libië. Onder andere vrouwen (…..) werden als kwetsbare groepen genoemd. Ook vrouwen, (…), personen met een bepaalde of familie of stamachtergrond, (…) lopen risico op ontvoering of verdwijning (…). Het is vrijwel onmogelijk om tegen de dreiging hiervan bescherming te zoeken gezien de gebrekkige rechtstaat van Libië.
en
‘Controles bij luchthavens waren afhankelijk van het individu dat de controle uitvoerde. Luchthavens in Libië stonden onder controle van gewapende groepen. Op de luchthaven in Tripoli waren dit de SDF en Libische inlichtingendiensten130. Personen zouden hier op individuele basis lastiggevallen worden; zo werden alleenreizende vrouwen gediscrimineerd……Alleenstaande vrouwen lopen echter in het hele land nog steeds risico op discriminatie op vliegvelden. Zeker wanneer zij niet vergezeld worden door een mahram, kan het voorkomen dat vliegveldmedewerkers hun geen uitreisstempel geven of eerst een familielid per telefoon willen spreken.
6.3
Eiseres wijst in dit verband ook op het arrest van het Hof van Justitie (HvJ) van 16 januari 2024 [2] , in de zaak C-621/21, waarin het Hof oordeelde dat vrouwen in hun geheel kunnen behoren tot een sociale groep in de zin van richtlijn 2011/95 [3] en in aanmerking kunnen komen voor de vluchtelingenstatus als zij voldoen aan de in die richtlijn gestelde voorwaarden. Dit is het geval als zij in hun land van herkomst op grond aan hun geslacht zijn blootgesteld aan lichamelijk of geestelijke geweld. Indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor de verlening van de vluchtelingenstatus komen zij in aanmerking voor de subsidiaire beschermingsstatus als zij een reëel risico lopen om te worden gedood of het slachtoffer te worden van geweld.
6.4
Daarnaast loopt zij als alleenstaande vrouw met haar stamachtergrond risico op een behandeling de strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Er is verzuimd dit in samenhang te beoordelen. Eiseres verwijst met het oog hierop naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 juli 2024 [4] , en het arrest van het HvJ van 9 november 2023 (X en Y) [5] . De minister had de individuele omstandigheden die eiseres naar voren heeft gebracht, in het licht van de veiligheidssituatie in Libië, gemotiveerd bij de besluitvorming ten aanzien van het risico op ernstige schade moeten betrekken en heeft dit ten onrechte nagelaten.
De rechtbank overweegt als volgt
7.1
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat - anders dan bij het voornemen - tussen partijen niet langer in geschil is dat eiseres tot de stam van de Madaani behoort en dat deze stam gelieerd is aan de stam van Khadaffi en dat eiseres daarmee behoort tot een risicogroep zoals bedoeld in artikel 22.3.2 onder i en j van de Vc.
7.2
Aangezien in de beschikking is vastgesteld dat eiseres tot een risicogroep behoort vanwege haar stamachtergrond, betekent dat dat zij reeds met geringe indicaties aannemelijk kan maken dat ze risico loopt op vervolging. In Informatiebericht 2020/62 (Vrees voor vervolging op grond van het Vluchtelingenverdrag) is vermeld dat indien een vreemdeling behoort tot een risicogroep, hij met geloofwaardige en individualiseerbare geringe indicaties aannemelijk kan maken dat hij bij terugkeer voor vervolging te vrezen heeft.
7.3
Tussen partijen is in geschil of er sprake is van geringe indicaties. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van geringe indicaties nu de minister stelt dat uit niets blijkt dat eiseres als Khadaffi-loyalist gezien wordt.
De rechtbank acht in dit verband onder meer de passages uit de Ambtsberichten uit 2023 en 2021 van belang:
3.3.8 (
Vermeende) Qadhafi-loyalisten
Voor informatie over dit onderwerp wordt verwezen naar het vorige algemeen ambtsbericht.430 In aanvulling hierop volgt de volgende informatie. Een bron stelt dat leden van stammen die als Qadhafi-loyalist worden beschouwd, het risico lopen beschuldigd te worden van steun aan het voormalige bewind en daarmee op arrestatie indien ze zich buiten het ‘veilige’ stamgebied bevinden. De bron merkt op dat de verdenking van banden met het bewind van Qadhafi bij terugkeer in Libië kan leiden tot arrestatie en/of wraak.
en
3.3.8 (
Vermeende) Qadhafi-loyalisten
(…)
Qadhafi-loyalisten bleven negatief in de belangstelling staan van milities en brigades, die veelal zijn ontstaan in de aanloop naar of tijdens de gewapende opstand van 2011 waarbij Moammar Qadhafi ten val werd gebracht, en die zichzelf beschouwen als de ‘ware revolutionairen’ (thuwwar). In de verslagperiode liepen Qadhafi-aanhangers, voormalige functionarissen in het Qadhafi-regime en mensen met een stamachtergrond die als pro-Qadhafi werd gezien, nog steeds risico op detentie zonder een eerlijk strafrechtelijk proces door milities en gewapende groepen. Met name personen die langere tijd in het buitenland hadden verbleven en terugkeerden, werden gewantrouwd door de feitelijke machthebbers van controleposten. Milities hielden databases bij van personen die het land hebben verlaten en konden iemand via de achternaam tot een stamachtergrond herleiden. Het is niet bekend of iedereen die het land verliet werd geregistreerd in deze databases. Omdat Libië een relatief kleine bevolking heeft, zouden middel- en hooggeplaatste ambtenaren onder het Qadhafi-regime en hun familieleden bekend zijn onder de bevolking. Nieuwe connecties of het openlijk afstand nemen van een eerdere associaties met Qadhafi zou geen effect hebben op het risico op vervolging, zoals (onrechtmatige) detentie. 434 (…)
7.4
De rechtbank leidt hieruit af dat het behoren tot die stam ook tot een toegedichte loyaliteit kan leiden nu leden van stammen die als Khadaffi-loyalist worden beschouwd, het risico lopen beschuldigd te worden van steun aan het voormalige bewind en daarmee op arrestatie. Zoals hiervoor is overwogen zijn partijen het er ook over eens dat leden van deze stam kunnen worden beschouwd als een risicogroep. Ter zitting is besproken dat de stamachtergrond van eiseres ook direct via haar naam herleidbaar is. Het vorenstaande brengt mee dat door de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van geringe indicaties omdat niet zou blijken dat eiseres als Khadaffi-loyalist wordt gezien.
7.5
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake is van geringe indicaties gelet op de incidenten die haar zijn overkomen, waaronder de bedreiging door haar buurman en het uitgevaardigde arrestatiebevel en het huisbezoek dat nadien is afgelegd. De minister stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van geringe indicaties nu er geen sprake is geweest van op de persoon gerichte incidenten.
7.6
De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt van de minister in het licht van het feit dat eiseres met haar stamachtergrond tot een risicogroep behoort en hetgeen daarover is opgenomen in het Algemeen Ambtsbericht, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 7.3 is geciteerd, waaronder dat Khadaffi-loyalisten ook na 2011 in de negatieve belangstelling zijn blijven staan, onvoldoende is gemotiveerd. Deze omstandigheden zijn door de minister daarin namelijk niet meegenomen.
7.7
De rechtbank acht daarbij voorts van belang dat de minister het incident met de buurman in 2011 waarbij eiseres met een Kalasjnikov is bedreigd en het feit dat de buurman daarbij tegen eiseres heeft gezegd dat zij behoort tot de stam van Khadaffi en dat zij Khadaffi zou aanhangen, in het voornemen als relevant element heeft aangemerkt en dit gebeuren ook geloofwaardig heeft geacht. Eiseres heeft daarbij overigens ook verklaard dat zich dit afspeelde in tijd de tijd dat de opstand tegen Khadaffi begon en dat de buurman die zij aansprak doende was om Molotov cocktails te maken waarmee in de buurt ontploffingen zijn veroorzaakt en dat de buurman zich later bij een militie tegen Khadaffi heeft aangesloten. Voorzover de minister zich in het bestreden besluit ook nog op het standpunt heeft gesteld dat dit niet als geringe indicatie kan worden gezien nu eiseres in de periode van 2011 tot 2018 in haar woning is blijven wonen en nooit meer problemen met haar buurman heeft gehad, is dit in het licht van het vorenstaande geen voldoende motivering, en zijn ook de verklaringen die zij omtrent deze periode heeft afgelegd onvoldoende meegenomen.
7.8
In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat ook het standpunt van de minister dat niet geloofwaardig is dat jegens eiseres een arrestatiebevel is uitgebracht, onvoldoende is gemotiveerd. Ook bij dit standpunt is niet betrokken dat eiseres gelet op haar stamachtergrond behoort tot een risicogroep en hetgeen daarover in voornoemde ambtsbericht is opgenomen. Het standpunt van de minister dat de verklaringen die eiseres heeft afgelegd vaag zijn, acht de rechtbank, in het licht van het vorenstaande en de verklaringen die zij hieromtrent heeft afgelegd eveneens onvoldoende gemotiveerd.
Het vorenstaande brengt mee dat de minister reeds hierom onvoldoende en niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van geringe indicaties, zodat het beroep op dit punt gegrond is en het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Hetgeen overigens in dit kader nog is aangevoerd behoeft derhalve thans geen verder bespreking.
7.9
Voorzover de minister zich nog op het standpunt heeft gesteld dat de overige incidenten weliswaar geloofwaardig zijn, maar dat eiseres een willekeurig slachtoffer is omdat deze incidenten voortvloeien uit de algemene veiligheidssituatie in Libië, is de rechtbank van oordeel dat ook daarbij onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op hetgeen eiseres daaromtrent onder verwijzing naar passages uit het ambtsbericht over de positie van vrouwen naar voren heeft gebracht.
7.1
Voorts heeft eiseres in dit verband een beroep gedaan op het arrest van het HvJ van 16 januari 2024 [6] . Daarin heeft het HvJ - kort gezegd - geoordeeld dat artikel 10, lid 1, onder d, van de Kwalificatierichtlijn zo moet worden uitgelegd dat, naargelang de omstandigheden in het land van herkomst zowel vrouwen uit dat land in hun geheel als meer beperkte groepen van vrouwen die een bijkomende gemeenschappelijke eigenschap delen, tot een bepaalde sociale groep kunnen horen, wat een grond van vervolging kan vormen die tot verlening van de vluchtelingenstatus kan leiden.
7.11
Gelet op dit arrest is het standpunt van de minister niet deugdelijk gemotiveerd en niet zorgvuldig beoordeeld. De minister heeft ten onrechte volstaan met de motivering dat niet iedere vrouw in Libië te vrezen heeft voor vervolging of het risico loopt op ernstige schade en dat eiseres specifieke kenmerken naar voren moet brengen waaruit blijkt dat juist zij slachtoffer zal worden, terwijl in het bestreden besluit niet is beoordeeld of er sprake is van een dergelijke sociale groep. De rechtbank acht het beroep op dit punt gegrond. De minister dient alsnog in te gaan op het beroep van eiseres op de uitspraak van het HvJ van 16 januari 2024.
8.1
Ten aanzien van het standpunt van eiseres - dat zij door haar enkele aanwezigheid in Libië voortdurend een risico loopt op ernstige schade, als alleenstaande vrouw, maar ook vanwege haar stamachtergrond - heeft de minister zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) de uitzonderlijke situatie dat betrokkene bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade zich slechts bij zeer uitzonderlijke omstandigheden zal voordoen. Het moet gaan om “the most extreme cases of general violence”, aldus de minister. Daarvan is volgens de minister in het geval van eiseres geen sprake. Ter zitting heeft de minister gesteld dat het bestreden besluit materieel gezien voldoet aan het toetsingskader zoals dat uiteen is gezet in uitspraak van het HvJ van 9 november 2023 en de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024. De rechtbank volgt de minister daarin niet en overweegt daartoe als volgt.
8.2
Volgens de Afdeling in de uitspraak van 17 juli 2024 en zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.3 van die uitspraak, moet de minister bij de toepassing van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn zowel de individuele omstandigheden van een vreemdeling als de veiligheidssituatie in het land van herkomst betrekken. Alleen in de meest uitzonderlijke situatie, waarin de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een risico loopt, wordt niet toegekomen aan het betrekken van individuele omstandigheden. De vereisten om aan het betrekken van die individuele omstandigheden toe te komen zijn slechts dat er a) willekeurig geweld is en b) dat dit geweld plaatsvindt binnen een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Het arrest en de tekst van artikel 15, onderdeel c, bieden geen aanknopingspunten voor het standpunt dat het willekeurige geweld een bepaalde of hoge mate moet hebben. Uit het arrest volgt juist dat de individuele omstandigheden in minder uitzonderlijke situaties meer gewicht moeten hebben om te komen tot een reëel risico op ernstige schade.
8.3
Partijen hebben ter zitting aangegeven dat de huidige situatie in Libië ten opzichte van de situatie in de Afdelingsuitspraak van 30 augustus 2023 [7] , niet verbeterd is. In die Afdelingsuitspraak staat onder meer dat niet blijkt dat in Libië zo grootschalig, willekeurig en wijdverspreid geweld heerst dat de vreemdelingen alleen al om die reden daarnaar niet kunnen terugkeren, maar wel dat de situatie nog altijd instabiel is en dat er regelmatig gewapende conflicten tussen verschillende facties en milities voorkomen, waarbij ook burgerslachtoffers vallen.
8.4
De rechtbank is gelet op het toetsingskader dat uiteengezet is in de uitspraak van het HvJ van 9 november 2023 en de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, zoals hiervoor weergegeven onder r.o. 8.2, van oordeel dat het standpunt van de minister dat in casu geen sprake is van een situatie van “the most extreme cases of general violence’’ zodat om die reden geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c, niet juist is. Voorzover de minister nog heeft betoogd dat materieel gezien wel is voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit voornoemde uitspraken, volgt de rechtbank dat niet, nu uit het bestreden besluit niet blijkt dat zowel de individuele omstandigheden van eiseres als de veiligheidssituatie in Libië door de minister in het besluit zijn betrokken.
8.5
De rechtbank zal de minister daarom opdragen een beoordeling te maken of in Libië sprake is van een situatie voor eiseres als bedoeld in artikel 15c van de kwalificatierichtlijn. Daarbij moet de minister motiveren of de omstandigheden die eiseres naar voren heeft gebracht, elementen zijn die bijdragen aan een verhoogd risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Deze beroepsgrond slaagt.
9. Nu het bestreden besluit op grond van het vorenstaande niet in stand kan blijven, hoeft hetgeen overigens nog is aangevoerd thans geen verdere bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en daarmee in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
11. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor acht weken.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haarproceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 29 mei 2024;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.26119
2.ECLI:EU:C:2024:47
3.de Kwalificatierichtlijn
5.ECLI:EU:C:2023:843
6.ECLI:EU:C:2024:47, W.S.