ECLI:NL:RBDHA:2024:14111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
NL24.28583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Kroatië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat hij eerder in Bulgarije een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Kroatië niet adequaat behandeld zal worden of dat er sprake is van een reëel risico op indirect refoulement. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië geen asielaanvraag heeft ingediend en dat hij vreest voor zijn veiligheid en toegang tot basisvoorzieningen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de Kroatische autoriteiten hebben bevestigd dat asielzoekers adequaat worden behandeld en dat er geen aanwijzingen zijn voor systeemfouten in de opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het feit dat eiser een oom in Nederland heeft, niet voldoende is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28583

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

Met het besluit van 17 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser en gemachtigden zijn, met vooraf bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
2. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en het bestreden besluit in stand laten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 21 januari 2024 heeft eiser zijn asielaanvraag ingediend.
4. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije een asielaanvraag heeft ingediend. Daarom zijn de Bulgaarse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen. De Bulgaarse autoriteiten hebben dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet tijdig is overgedragen door Kroatië en zodat volgens de Bulgaarse autoriteiten Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Daarom zijn de Kroatische autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [1] verzocht eiser terug te nemen. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 30 maart 2024 geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
5. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij voert aan dat hij in Kroatië geen asielaanvraag heeft ingediend en hij dit ook niet wilde doen. Verder kan ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser loopt namelijk risico op indirect refoulement en vreest te worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst zonder inhoudelijke behandeling. Ook vreest hij geen toegang te krijgen tot de basisvoorzieningen, waaronder opvang, en slachtoffer te worden van een pushback. Hierbij wordt verwezen naar het AIDA Country report on Croatia (update 2023). Verder had verweerder toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat eisers oom in Nederland woont die hem helpt vanwege zijn medische problemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De Kroatische autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 28 maart 2024 geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Gelet hierop is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend in Kroatië en Kroatië voor het verdere verloop van de asielprocedure verantwoordelijk is. Eiser heeft zijn stelling dat hij geen asiel heeft aangevraagd bovendien niet onderbouwd. Dat eiser geen asielaanvraag wilde indienen in Kroatië is verder niet relevant voor de vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
7. De Afdeling [2] heeft op 13 september 2023 geoordeeld dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [4] Het is aan eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval anders is. Eiser is daarin niet geslaagd.
8. Eiser heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant slachtoffer wordt van pushbacks bij overdracht naar Kroatië of dat hij na overdracht in zodanig slechte omstandigheden terecht zal komen dat de bijzonder hoge drempel als bedoeld in het Jawo-arrest [5] wordt bereikt. De Afdeling heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken krijgen met pushbacks of dat zij het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De Kroatische autoriteiten hebben namelijk in een brief van 15 november 2022 bevestigd dat asielzoekers die worden overgedragen op grond van de Dublinverordening adequaat worden behandeld. De ervaringen die eiser zelf stelt te hebben gehad, hebben plaatsgevonden toen hij illegaal Kroatië inreisde en bij terugkeer zal hij terugkeren als Dublinclaimant. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht als Dublinclaimanten een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest [7] .
9. Eiser heeft voorts ook geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat in Kroatië sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de maximale opvangcapaciteit niet wordt bereikt, omdat Kroatië een doorreisland is en vreemdelingen slechts korte tijd in de opvang verblijven. Dit volgt volgens verweerder ook uit de meest recente AIDA-rapportage en is tevens bevestigd door de Kroatische ombudsvrouw. De door eiser verstrekte informatie geeft geen aanleiding hieraan te twijfelen. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord van 30 maart 2024 de terugname van eiser geaccepteerd. Dat betekent dat zijn asielaanvraag in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
10. Voor zover eiser bij overdracht aan Kroatië vreest voor indirect refoulement, overweegt de rechtbank als volgt. In navolging van het arrest van het Hof van 30 november 2023 [8] heeft de Afdeling in haar uitspraak van 12 juni 2024 [9] geoordeeld dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement. Eiser dient aannemelijk te maken dat in Kroatië sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft eiser dit niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Verweerder heeft ook geen aanleiding hoeven zien toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Het gegeven dat eiser een oom in Nederland heeft is een onvoldoende bijzondere individuele omstandigheid. Verder heeft eiser zijn medische problemen niet met documenten onderbouwd.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, met zaaknummer ECLI:EU:C:2019:218.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.ECLI:EU:C:2023:934.