ECLI:NL:RBDHA:2024:14071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
NL24.24536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Egyptische eiser wegens ongeloofwaardige deelname aan demonstraties en gebrek aan reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Egypte

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Egyptische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 9 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, werd op 21 mei 2024 door de minister van Asiel en Migratie geconfronteerd met een afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank heeft op 8 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door een tolk en een waarnemer van zijn gemachtigde.

De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen. De eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met claims over zijn deelname aan demonstraties in Egypte, maar de rechtbank oordeelt dat zijn verklaringen over deze deelname ongeloofwaardig zijn. De minister heeft de relevante elementen van de aanvraag, zoals identiteit, nationaliteit, politieke overtuiging en de gevolgen van de illegale uitreis, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer naar Egypte. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer problemen zal ondervinden van de autoriteiten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser moet terugkeren naar Egypte. De uitspraak benadrukt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de eiser, maar dat de vrees voor vervolging niet voldoende is onderbouwd. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24536

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 9 juli 2021. Eiser is van Egyptische nationaliteit en is geboren op
[geboortedatum] . Hij heeft op 9 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 21 mei 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. [2] Ook is bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij, aan de hand van de (aanvullende) beroepsgronden van eiser, tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2011 heeft deelgenomen aan een demonstratie met de groep van Morsi. Eiser heeft verder op 30 juni 2013 deelgenomen aan een demonstratie tegen het regime van president al-Sisi en vanwege de politieke situatie in het land. Hij is tijdens de demonstratie geslagen en mishandeld door de groep van president al-Sisi. Eiser heeft Egypte in 2015 illegaal verlaten voordat hij dienstplichtig was. Bij terugkeer naar Egypte vreest eiser voor problemen omdat hij de militaire dienstplicht niet heeft vervuld en het land illegaal heeft verlaten.
Het bestreden besluit
4. Met het bestreden besluit (en het daarin ingelaste voornemen van 15 april 2024) heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Bij de beoordeling van het asielrelaas van eiser heeft de minister de volgende elementen aangemerkt als relevant:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Politieke overtuiging;
3. Deelname aan demonstraties;
4. Problemen vanwege het niet vervullen van de dienstplicht;
5. Problemen vanwege de illegale uitreis.
4.1.
De minister heeft de relevante elementen 1, 2, 4 en 5 geloofwaardig geacht. Het relevante element 3 is door de minister niet geloofwaardig gevonden. Eiser kan volgens de minister op grond van het geloofwaardig geachte elementen niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting naar Egypte een reëel risico loopt op ernstige schade. Gelet hierop komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op één van de gronden van artikel 29 van de Vw 2000. De minister heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond [3] en daarbij een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd.
Het standpunt van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op wat eiser hiertoe in de (aanvullende) gronden van beroep heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
Verwijzing naar de zienswijze
6. Voor zover eiser erop heeft gewezen dat al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. De minister is in het bestreden besluit immers uitgebreid ingegaan op de zienswijze van eiser. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
Geloofwaardigheid deelname aan demonstraties
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over de gestelde deelname aan de demonstraties in 2011 en 2013 ongeloofwaardig zijn. De minister heeft bij zijn standpunt kunnen betrekken dat eiser summier heeft verklaard over zijn deelname aan demonstraties. Hierbij heeft hij mee mogen wegen dat, ondanks dat de eerste demonstratie waar eiser aan zou hebben deelgenomen dateert van 2011, van hem verwacht mag worden dat hij uitgebreider kan verklaren over deze demonstratie en de overige demonstraties. Verder heeft de minister kunnen stellen dat eiser geen indicatie of schatting kan geven van het aantal demonstraties waaraan hij heeft deelgenomen. Daarnaast heeft de minister aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet weet wat de redenen zijn voor zijn deelname aan de demonstraties. Ook heeft de minister mogen stellen dat van eiser mag worden verwacht dat hij ongeveer kan noemen wat voor leuzen en teksten hij tijdens de demonstratie riep. Dat eiser stelt dat van hem geen uitgebreidere verklaringen kunnen worden verwacht over zijn deelname aan de demonstraties, heeft de minister niet hoeven volgen. Zoals de minister in het verweerschrift heeft gesteld mocht van eiser worden verwacht dat hij voorbeelden kan geven waar hij het niet mee eens was, hoe vaak hij bij benadering heeft deelgenomen aan demonstraties, wat voor teksten/leuzen hij daarbij uitte en wat voor hem de redenen waren om deel te nemen aan de demonstraties. Dat eiser tijdens de gestelde deelname aan de demonstraties nog minderjarig was, leidt niet tot een ander oordeel. De minister heeft mogen stellen dat van eiser als minderjarige mag worden verwacht dat hij - op zijn niveau – eenduidige verklaringen kan geven waarom hij heeft deelgenomen aan demonstraties, en dat hij dat niet heeft gedaan. De verwijzing van eiser naar drie uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Groningen, Utrecht en Middelburg [4] , gaat niet op. De minister heeft in het verweerschrift gesteld dat die uitspraken zien op de seksuele geaardheid, wat een specifiek toetsingskader kent. Hierbij heeft de minister erop gewezen dat anders dan in zaken waarin een seksuele gerichtheid als asielmotief wordt aangevoerd, het in beginsel mogelijk is om bewijs te leveren voor het aangedragen asielmotief en de gestelde vrees voor vervolging. De minister heeft mogen stellen dat niet valt in te zien waarom eiser vanwege zijn minderjarige leeftijd niet in staat zou zijn basale vragen over zijn deelname aan de demonstraties te beantwoorden. Anders dan eiser op zitting stelt, heeft de minister voldoende rekening gehouden met zijn jonge leeftijd ten tijde van zijn gestelde deelname aan de demonstraties.
7.1.
Daarnaast heeft de minister aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over of hij geslagen is door de Egyptische autoriteiten tijdens de demonstraties. In het bestreden besluit, en in het voornemen, heeft de minister dat voldoende deugdelijk gemotiveerd. De minister heeft mogen stellen dat eisers verklaring dat hij vreest voor gevangenschap tegenstrijdig is aan zijn verklaring dat hij nooit problemen heeft ervaren met de overheid vanwege zijn politieke activiteiten. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat eiser op de vraag of hij ooit problemen heeft ondervonden tijdens, of als gevolg van uw deelname aan deze demonstraties heeft verklaard dat dit niet het geval is. De enkele stelling van eiser dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard, heeft de minister niet tot een ander standpunt over eisers verklaringen dat hij tijdens de demonstraties is geslagen door de autoriteiten hoeven brengen.
Toetsing van de geloofwaardigheid van de eerste, tweede, vierde en vijfde relevante elementen
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte en afdoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Daarbij heeft de minister kunnen stellen dat de omstandigheid dat eiser uit Egypte komt en hij een politieke overtuiging heeft, op zichzelf niet genoeg is om een vluchteling te zijn. Hij heeft mee mogen wegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten. Hierbij heeft de minister kunnen stellen dat eisers deelname aan demonstraties niet geloofwaardig is en dat hij heeft verklaard geen overige politieke activiteiten te hebben verricht. [5] Ook heeft hij mogen stellen dat eiser heeft verklaard geen problemen te hebben gehad met de Egyptische overheid wegens zijn politieke overtuiging of politieke activiteiten. [6]
8.1.
De minister heeft verder naar het oordeel van de rechtbank mogen stellen dat eiser bij terugkeer naar Egypte geen reëel risico loopt op ernstige schade. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte te vrezen heeft voor problemen en gevangenschap wegens het niet vervullen van de dienstplicht. De minister heeft erop gewezen dat uit het Algemeen Ambtsbericht Egypte 2021 (het ambtsbericht) niet blijkt dat bij dienstweigering sprake is van een risico op onevenredige bestraffing of het risico op andere vormen van ernstige schade. [7] Hij heeft daarbij mogen stellen dat in de praktijk voor dienstweigering een financiële boete gangbaar is als straf. [8] De stelling van eiser op zitting dat de kans groot is dat hij een gevangenisstraf krijgt in plaats van een boete, heeft de minister onvoldoende mogen vinden. Dit maakt, zoals de minister op zitting heeft toegelicht, nog niet dat moet worden uitgegaan van eisers verklaring dat hem bij terugkeer naar Egypte een gevangenisstraf te wachten staat, nog los van de vraag of met een gevangenisstraf sprake zou zijn van een onevenredige bestraffing. De verwijzing van eiser naar het ambtsbericht, waarin staat dat op ontduiking van de dienstplicht een gevangenisstraf van twee jaar staat, maakt het in het licht van wat hiervoor is overwogen niet anders.
8.2.
Daarnaast heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn illegale uitreis bij terugkeer naar Egypte problemen krijgt met de autoriteiten. De minister heeft erop gewezen dat uit het ambtsbericht [9] blijkt dat voor personen die illegaal uitgereisd zijn en geen uitreisstempel kunnen overleggen het risico bestaat te worden gearresteerd bij terugkeer. Daarbij heeft hij mogen stellen dat uit het ambtsbericht niet blijkt dat een risico op gevangenschap bestaat bij terugkeer. Dat eiser stelt dat het niet in bezit hebben van een reisdocument (identiteitskaart of paspoort) van belang is bij de beoordeling of hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [10] , heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen. Dat, zoals eiser stelt, uit het ambtsbericht [11] volgt dat personen die terugreizen op basis van een (vervangend) reisdocument, een laissez-passer, bij aankomst op het vliegveld staande worden gehouden voor onderzoek, maakt het niet anders. De minister heeft mogen stellen dat zelfs als er een risico is dat eiser bij terugkeer wordt staande gehouden, dit nog niet wil zeggen dat sprake is van een reëel risico op ernstig schade. De stelling van eiser dat het ambtsbericht gedateerd is en dat de minister onderzoek had moeten doen naar het risico op bestraffing van eiser bij terugkeer naar Egypte, heeft de minister niet hoeven volgen. Zoals de minister op zitting aangeeft, is het aan eiser om te onderbouwen dat hij bij terugkeer naar Egypte een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat eiser op zitting stelt dat het voor hem niet veilig is om terug te gaan naar Egypte, is daarvoor onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond en een terugkeerbesluit opgelegd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en moet terugkeren naar Egypte. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De beslissing is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.Zie pagina 12 van het verslag nader gehoor.
6.Zie pagina 9 van het verslag nader gehoor.
7.Zie blz. 32.
8.Zie blz. 33.
9.Zie blz. 110.
10.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
11.Zie blz. 9.