ECLI:NL:RBDHA:2024:14066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
09/041403-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met messteek in linkerborst; verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar; TBS met dwangverpleging opgelegd

Op 30 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2001 te Aruba, die op 4 februari 2024 in 's-Gravenhage zijn vader met een mes in de borst heeft gestoken. De verdachte was ten tijde van het delict gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum. Tijdens de zittingen op 21 mei en 16 augustus 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie, mr. A.L.M. de L'Isle, vorderde bewezenverklaring van poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, met een mes ter grootte van een aardappelschilmes, zijn vader heeft gestoken, met de intentie om hem te doden. De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed omdat hij geïrriteerd was door stemmen die hij hoorde.

De rechtbank heeft de bewijsbeslissing genomen op basis van de verklaringen van de verdachte en de getuigen, alsook op basis van psychologische rapporten. De deskundigen concludeerden dat de verdachte ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was door een psychotische stoornis, veroorzaakt door schizofrenie. De rechtbank heeft de verdachte daarom ontslagen van alle rechtsvervolging en TBS met dwangverpleging opgelegd, omdat de veiligheid van anderen in het geding was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een behandeling nodig heeft in een beveiligde setting, gezien het risico op recidive en het gebrek aan ziekte-inzicht. De rechtbank heeft de wettelijke vereisten voor de TBS-maatregel als voldaan beschouwd, gezien de ernst van het delict en de geestelijke toestand van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/041403-24
Datum uitspraak: 30 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te Aruba (Nederlandse Antillen),
op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 mei 2024 (pro forma) en 16 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.L.M. de L'Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. P.M. Langereis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 februari 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven
te beroven, die [naam] met een mes, althans met een puntig voorwerp,
in de borst en/of het (boven)lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 februari 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam] met een mes, althans met
een puntig voorwerp, in de borst en/of het (boven)lichaam heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024036599, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 105).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 35-36):
Op 4 februari 2024 bevond ik mij in 's-Gravenhage. Alle hierna genoemde straten bevinden zich in 's-Gravenhage. Omstreeks 09.25 uur hoorde ik dat er een man bureau De Heemstraat binnen was gelopen met een mes in zijn handen. Deze man had tegen de baliemedewerker gezegd dat hij zijn vader had neergestoken op de [adres] . Ter hoogte van de voordeur van [perceel nummer] zag ik een getinte man wankelen. Ik vroeg direct aan de man of hij gewond was. Ik zag dat de man naar zijn linkerborst wees en vervolgens antwoordde met "Ja". Ik hoorde dat de man verklaarde dat hij in deze slaapkamer was gestoken met een mes door zijn zoon en dat zijn zoon naar het politiebureau is gegaan.
2. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [naam] , opgemaakt op 9 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 74-77):
V: Kunt u mij wat uitgebreider vertellen over het moment dat u bent gestoken door uw zoon?
A: Ik ging naar een andere kamer. Ik hoorde dat zijn stem boos klonk. Ik hoorde dat hij het over mij had. Op een gegeven moment kwam hij naar mij toe en begon hij te schreeuwen. Ik zei: 'rustig aan, rustig aan.' Toen ging hij naar de keuken en pakte een mes. Ik zei: 'rustig aan, ik ben je vader.' Hij kwam naar mij. Maar hij sloeg mij, ik wist niet dat hij een mes had. Ik zei: 'wat doe je nou, rustig'. Op dat moment kwam ik erachter dat ik bloed had en zag ik dat hij een mes had. Toen wist ik pas dat hij een mes had gepakt.
V: Dat moment dat hij u stak, waar was u toen precies in huis?
A: Ik was op dat moment in mijn slaapkamer. Ik lag en ik was bezig met het lezen van de bijbel.
V: Hoe vaak sloeg hij u?
A: Maar één keer.
V: Die klap, was dus eigenlijk een steekbeweging, hoe hard ging dat?
A: Ik voelde dat wel sterk, daarom stond ik ook. Ik voelde dat erg sterk, ik dacht daarom dat het een klap was met zijn vuist. Pas daarna zag ik dat hij een mes had.
V: Klopt het dat u lag en dat hij boven u hing en van boven naar beneden op uw borst heeft geslagen met dat mes?
A: Ja hij stond naast het bed en heeft met zijn rechterhand van boven naar beneden op mijn borst geslagen met dat mes.
3. De eigen waarneming van de rechtbank van de foto op p. 14 van het dossier. Deze foto betreft de fotobijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 februari 2024, pagina 12-14.
Op de foto is een mes te weergegeven met een blauw handvat. De rechtbank neemt waar dat het mes vergelijkbaar is met een aardappelschilmes.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 augustus 2024, voor zover inhoudende:
Ik verbleef die nacht bij mijn vader. Ik ging naar buiten voor een ommetje, omdat ik geïrriteerd was door de stemmen. Ik kan mij niet herinneren wat de stemmen precies zeiden. U zegt mij dat ik bij de politie heb verklaard dat de stemmen zouden hebben gezegd dat ik mijn vader moest aanvallen en mezelf van kant moest maken. Ja, maar ik hoor ook de stem van mijn vader. De stemmen bleven grapjes met mij maken. Ze waren mij aan het pesten. De stemmen klonken als bekende mensen zoals mijn moeder en mijn vader. Ze zeggen wat ik moet doen, maar dat doe ik dan niet en voor het overgrote deel pesten ze mij. Daar word ik geïrriteerd van. Ik ben op enig moment naar de keuken gegaan om een mes te pakken. Het was een keukenmes. Mijn vader lag te slapen en toen heb ik hem neergestoken. U vraagt mij wat mijn bedoeling was. Ik wilde hem vermoorden. Ik wilde hem vermoorden omdat zijn stem mij irriteerde. Ik wilde hem vermoorden, zodat die stem mij niet kon irriteren. U zegt mij dat de messteek in de borst vlakbij zijn hart was. U vraagt mij of het mijn bedoeling was om hem daar te raken. Ik heb hem niet daar gestoken om hem daar op die plek te steken. Het had net zo goed in zijn been kunnen zijn.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Poging tot doodslag?
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat nergens uit blijkt wat de afmetingen van het mes waren, maar dat vaststaat dat het om een klein mes gaat. Verder is volgens haar niet gebleken dat de verdachte met kracht heeft gestoken waardoor niet kan worden bewezenverklaard dat het handelen van de verdachte de dood van zijn vader tot gevolg kon hebben. De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging aldus, dat betoogd is dat primair sprake was van een absoluut ondeugdelijk poging tot doodslag (het handelen van de verdachte had niet tot de dood van zijn vader kunnen leiden) en subsidiair geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood (het handelen van de verdachte leidde niet tot een aanmerkelijke kans op de dood).
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van de verdachte en de overige gebruikte bewijsmiddelen de volgende feitelijke gang van zaken vast. De verdachte heeft een mes ter grootte van een aardappelschilmes uit de keuken gepakt. De verdachte is vervolgens naar de slaapkamer van zijn vader gegaan en is naar het bed gelopen. Toen hij bij het bed stond heeft hij, terwijl zijn vader op bed lag, met zijn rechterhand, die hij tot een vuist had gemaakt, met kracht van boven naar beneden bewogen en een messteek in de linkerborst van zijn vader toegebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed om zijn vader te vermoorden.
Strafbare poging
Om te spreken van een strafbare poging moet de vraag worden beantwoord of de poging in het algemeen tot voltooiing van het ten laste gelegde misdrijf kan leiden. De rechter moet zich afvragen of het gebruikte middel geschikt is om iemand van het leven te beroven. Is het middel ongeschikt om dat doel te bereiken dan is sprake van een absoluut ondeugdelijke poging. Een dergelijke poging is niet strafbaar. Van een straffeloze absoluut ondeugdelijke poging kan pas gesproken worden als de uitvoeringshandeling zo kinderlijk, zo ondoeltreffend, zo ongerijmd is dat zij nimmer tot het door de verdachte beoogde doel had kunnen leiden, zelfs niet onder voor hem zeer gunstige omstandigheden. [1]
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. De rechtbank is van oordeel dat een mes ter grootte van een aardappelschilmesje op zichzelf beschouwd een geschikt middel is om iemand van het leven te beroven [2] en dat een messteek in de linkerborst tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. Er is dus geen sprake van een absoluut ondeugdelijke poging.
Opzet
De vervolgvraag die moet worden beantwoord, is of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van zijn vader.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het zijn bedoeling was om zijn vader te vermoorden en dat hij zijn vader om die reden heeft gestoken. Gelet op de verklaring van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat de wil van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer, zodat de rechtbank vol opzet van de verdachte op de dood van zijn vader bewezen acht. De rechtbank gaat dus voorbij aan het verweer van de verdediging dat geen sprake was van aanmerkelijke kans op de dood van de vader van de verdachte.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 4 februari 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam] met een mes, in de borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de verdachte toen hij het strafbare beging volledig ontoerekeningsvatbaar was.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van psychiater dr. B.A. Blansjaar, van 6 maart 2024 en diens aanvullend rapport van 17 juni 2024. De psychiater concludeert dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een psychose met bevelshallucinaties, veroorzaakt door schizofrenie. Ook was op dat moment sprake van een (duurzame) lichte verstandelijke beperking en van een stoornis in het gebruik van cannabis. De psychiater heeft bovendien vastgesteld dat het ten laste gelegde feit volledig voortkomt uit die psychose met imperatieve (bevels)hallucinaties. Het is waarschijnlijk dat de psychotische ziekteverschijnselen (mede) zijn uitgelokt en versterkt door habitueel cannabisgebruik. Daarbij is opgemerkt dat de verdachte door de combinatie van zijn verstandelijke beperking en schizofrenie kwetsbaar is voor misbruik van middelen zoals cannabis en dat hij zich tegen afhankelijkheid van die middelen nauwelijks kan verzetten. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde de verdachte in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psycholoog H. Baas van 5 juli 2024. De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van een ernstig psychiatrische aandoening, te weten schizofrenie. Daarnaast constateert de psycholoog een ernstige stoornis in het cannabisgebruik en een licht verstandelijke beperking. Ten tijde van het tenlastegelegde komt, zo beschrijft de psycholoog, duidelijk naar voren dat er sprake was van gehoorshallucinaties; het horen van stemmen die net zo klonken als zijn vader. Volgens de psycholoog kan worden aangenomen dat de gedragskeuzen en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig werden beïnvloed door de ernstige psychiatrische problematiek. Ook de psycholoog adviseert om het tenlastegelegde niet toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. Zij legt deze conclusies dan ook aan haar oordeel over de strafbaarheid van de verdachte ten grondslag en komt op basis daarvan tot het oordeel dat het bewezenverklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De op te leggen maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS of TBS-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) wordt opgelegd met een maximale duur van vier jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte niet de TBS-maatregel dient te worden opgelegd en heeft betoogd dat primair een reguliere zorgmachtiging dient te worden afgegeven, dat subsidiair een zorgmachtiging voor forensische zorg dient te worden afgegeven en dat meer subsidiair TBS met voorwaarden zou moeten worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het noodzakelijk is dat aan de verdachte een maatregel wordt opgelegd en als dat het geval is of dat, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, de maatregel van TBS met dwangverpleging moet zijn.
Pro Justitia rapportages
De psychiater schat het risico dat de verdachte opnieuw een ernstig strafbaar feit begaat, hoog in. Vanwege de verschillende stoornissen waaraan de verdachte lijdt, kan dat risico naar verwachting uitsluitend worden teruggebracht door een langdurige klinische behandeling. Daar komt bij dat de verdachte geen ziekte-inzicht heeft en heeft aangegeven dat hij geen behandeling wil ondergaan waarbij hij wordt opgenomen in een kliniek. Om die redenen is volgens de psychiater een onvrijwillige klinische behandeling aangewezen. De psychiater adviseert de mogelijkheden te onderzoeken om de verdachte gedwongen te laten opnemen op grond van een rechterlijke machtiging en de verdachte op grond van de Wet Zorg en Dwang en de Wet Forensische Zorg, te laten verblijven bij een instelling voor verstandelijk beperkten, zoals Trajectum. Als een rechterlijke machtiging niet mogelijk is, dan adviseert de psychiater aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen.
De psycholoog schat het risico dat de verdachte wederom een geweldsdelict begaat matig tot hoog in. Ook de psycholoog heeft aangegeven dat dit risico voortkomt uit de combinatie van stoornissen bij de verdachte en het gebrek aan ziekte-inzicht. Het gebrek aan ziekte-inzicht brengt mee dat de verdachte ook niet gemotiveerd is voor behandeling. Ook volgens de psycholoog is het van belang dat de verdachte binnen een gedwongen kader wordt behandeld voor de ernstige en waarschijnlijk chronische psychiatrische problematiek. Daarbij wordt gedacht aan een langdurig traject van opname en verblijf in een instelling voor verstandelijk beperkten binnen gedwongen zorg, waarbij sprake is van 24-uurs zorg in een beveiligde setting. Ook de psycholoog denkt aan een behandeltraject binnen Trajectum waarbij aandacht dient te zijn voor psycho-educatie, middelengebruik, voortgezet medicatiegebruik en het verkrijgen van passende woonruimte met begeleiding op langere termijn. De psycholoog heeft ook aangegeven dat er zorgen zijn over het functioneren van de verdachte en over zijn veiligheid en die van anderen indien er geen langdurige behandeling plaatsvindt in een forensische setting met een hoog beveiligingsniveau.
De psycholoog heeft in het advies ook aangegeven dat de mogelijkheid bestaat om behandeling en opname te laten plaatsvinden in het kader van een rechterlijke machtiging via de Wet Forensische Zorg. Dat heeft, zo heeft de psycholoog uiteengezet, als voordeel dat de verdachte mogelijk minder lang in een gedwongen kader wordt behandeld dan in het geval van een behandeling binnen de TBS. Echter, zo heeft de psycholoog ook opgetekend, het recidiverisico vormt een contra-indicatie voor behandeling op grond van een rechterlijke machtiging omdat het terugdringen van het recidiverisico binnen dat kader geen doel is terwijl behandeling daarop gericht dient te zijn. Op dit moment profiteert de verdachte van de medicatie en de structuur waarin hij nu verblijft. In het verleden is hij na een opname snel teruggevallen in het gebruik van verdovende middelen. Dat kan gevolgen hebben voor zijn medicatiegebruik. Het is, zo heeft de psycholoog aangegeven, dan ook voorstelbaar dat de verdachte nadat hij een periode stabiel heeft gefunctioneerd, een machtiging niet wordt verlengd. Dan bestaat het risico dat de verdachte zal stoppen met medicijngebruik. In dat geval zijn er indien er geen dwangmaatregel is, veel minder mogelijkheden om in te grijpen en vergroot dat de kans op recidive.
Het alternatief is volgens de psycholoog TBS met dwangverpleging. TBS met voorwaarden zal niet tot het gewenste effect leiden vanwege het ontbreken van ziektebesef en ziekte-inzicht. Binnen de maatregel van tbs met dwangverpleging staan risicofactoren meer onder de aandacht en zal daar mogelijk op meer gestandaardiseerde wijze rekening mee gehouden worden, ook op langere termijn (zoals het blijvend uitvoeren van risicotaxaties, waarbij alle mogelijke risico- en beschermende factoren goed onder de aandacht blijven en het gevaar voor herhaling dus het uitgangspunt blijft).
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft ten slotte ook acht geslagen op het advies van de reclassering van 18 juli 2024 en de daarop gegeven toelichting ter zitting. De reclassering schat de kans op letselschade en recidive in als hoog. De reclassering is van mening dat het noodzakelijk is dat geïntervenieerd wordt. De verdachte is als gevolg van zijn problematiek niet in staat om zich te kunnen houden aan behandeling en begeleiding in een voorwaardelijk kader. De reclassering ziet om die reden dan ook geen mogelijkheden om met interventies binnen het kader van een verplicht reclasseringscontact of een voorwaardelijke tbs maatregel de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Ook heeft de reclassering erop gewezen dat de eerder afgegeven zorgmachtiging onvoldoende effect heeft gesorteerd, gelet op het strafbare feit dat de verdachte heeft gepleegd. Ondanks dat de verdachte psychiatrisch patiënt is en een zorgmachtiging vanuit zorgoogpunt passend zou kunnen zijn, zijn er volgens de reclassering forse risico’s aanwezig en beschikt de verdachte over weinig beschermende factoren ter voorkoming van recidive. De reclassering acht een zorgmachtiging een herhaling van zetten en zij heeft geen reden om aan te nemen dat een nieuwe zorgmachtiging anders zal verlopen dan de zorgmachtiging die de verdachte
eerder opgelegd heeft gekregen. Daarnaast heeft de reclassering er weinig vertrouwen in dat betrokkene zijn medicatie zal blijven innemen, omdat hij al eens gestopt is met innemen van medicatie. Concluderend stelt de reclassering dat een strikter kader met een hoog beveiligingsniveau en een hoge behandelintensiteit nodig is om te komen tot enige gedragsbeïnvloeding. De reclassering adviseert aan de verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen.
De conclusies van de rechtbank
Uit de rapporten komt onmiskenbaar naar voren dat het risico op ernstig gewelddadig gedrag matig tot hoog is en er zeker in het begin van de noodzakelijke behandeling van de verdachte een hoog beveiligingsniveau dient te zijn. De rechtbank is van oordeel dat het noodzakelijk is dat de verdachte een behandeling ondergaat. De behandeling van de verdachte zal er primair op gericht moeten zijn het recidiverisico te beperken. Duidelijk is dat een behandeling in het kader van een rechterlijke machtiging of een zorgmachtiging niet tot doel heeft het recidiverisico terug te dringen en er in dat geval ook onvoldoende mogelijkheden zijn in te grijpen wanneer een decompensatie met verhoogd risico op recidive dreigt. Om die redenen ziet de rechtbank onvoldoende basis voor behandeling van de verdachte op basis van een rechterlijke machtiging of zorgmachtiging. Daar komt nog bij dat de deskundigen in ieder geval in het begin van het op te starten traject een hoog beveiligingsniveau nodig achten. Deze inschatting wordt door de rechtbank gedeeld. De verdachte is dat bij toenemende vrijheden niet medicatietrouw gebleken. Gelet op de problematiek van de verdachte en het feit dat eerdere behandeltrajecten in het verleden niet tot nauwelijks effect hebben gehad, is de rechtbank van oordeel dat bijzondere voorwaarden – mocht een voorwaardelijk strafdeel al aan de orde zijn geweest – niet volstaan. De rechtbank neemt ook de conclusie van de psycholoog over dat het gebrek aan ziekte-inzicht en het gebrek aan daadwerkelijke motivatie voor behandeling aan TBS met voorwaarden in de weg staan.
Naar het oordeel van de rechtbank resteert bij de geschetste risico’s slechts TBS met dwangverpleging.
De wettelijke vereisten van een tbs-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. Er is sprake van een poging tot doodslag, een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het begaan van de feiten was er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank, zoals hiervoor al aangegeven, sprake van een hoog recidiverisico vanwege de stoornissen. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Ongemaximeerde TBS
De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten: poging tot doodslag, waarbij de verdachte zijn vader met een mes in de borst heeft gestoken. Dat enkele gegeven maakt dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding ziet de totale duur van de maatregel te maximeren. Daar komt bij dat de rechtbank het, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van belang vindt dat de verdachte de behandeling krijgt die hij nodig heeft om het gevaar op recidive terug te dringen en dat daarvoor de tijd wordt genomen die daarvoor nodig is. De totale duur van de op te leggen maatregel kán daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
De rechtbank zal ook de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen, zodat de officier van justitie na beëindiging van de tbs-maatregel, indien nodig, de mogelijkheid heeft toereikende maatregelen te nemen, teneinde recidive te kunnen voorkomen. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde
nietstrafbaar en
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de verdachte
van overheidswege zal worden verpleegd;
legt aan de verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. de Klerk, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf en mr. M.N.D. Snel, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 augustus 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam, 19 januari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:318 en rechtbank Den Haag, 6 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:43.
2.Rechtbank Limburg, 28 maart 2022, ECLI:NL:RBLIN:2021:604 en rechtbank Limburg, 26 januari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:604.