ECLI:NL:RBDHA:2024:14014
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000, toetsing van de belangenafweging en zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen de voortduren van de maatregel van bewaring die op 27 juli 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank constateerde dat de aaneengesloten bewaring ten tijde van het eerste beroep nog geen zes maanden had geduurd, waardoor dit niet ter toetsing voorlag. De rechtbank oordeelde dat de minister tijdig een verzwaarde belangenafweging had gemaakt, zoals vereist door de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van de eiser had gewerkt en dat er zicht op uitzetting was, ondanks de stelling van de eiser dat hij Algerijns was en niet Marokkaans. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging van de minister terecht in het voordeel van de minister was uitgevallen, gezien de medewerking van de eiser aan zijn uitzetting.