ECLI:NL:RBDHA:2024:14013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
NL24.32334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000, zicht op uitzetting naar Gambia

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Gambiaanse eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring is opgelegd op 26 maart 2024 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 behandeld in Groningen, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek op 28 juni 2024. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting naar Gambia, omdat zijn lp-aanvraag al sinds juli 2023 loopt en hij weigert mee te werken aan presentaties. De minister daarentegen stelt dat het onderzoek door de Gambiaanse autoriteiten nog steeds loopt en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor de vertraging door zijn weigering om mee te werken.

De rechtbank concludeert dat er in het algemeen geen gebrek aan zicht op uitzetting naar Gambia is, en dat eiser zijn medewerking aan de uitzetting niet verleent. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32334

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister, (gemachtigde: mr. D. Kuiper).

Procesverloop

De minister heeft op 26 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 juli 2024 (in de zaak NL24.24984) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 28 juni 2024.
3. Eiser voert ter zitting aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De lp-aanvraag is reeds in juli 2023 naar de Gambiaanse autoriteiten verzonden en het is niet aannemelijk dat de Gambiaanse autoriteiten na ruim een jaar alsnog een lp ten behoeve van eiser zullen vertrekken. Dit temeer nu eiser weigert mee te werken aan presentaties, eiser is homoseksueel en stelt om die reden niet veilig te zijn in Gambia. Eiser heeft dan ook geweigerd mee te werken aan de recente presentatie op 27 augustus 2024.
4. De minister stelt dat het onderzoek door de Gambiaanse autoriteiten langer duurt, maar dat dit niet betekent dat het onderzoek niet lopende is. De presentatie van eiser is een belangrijk onderdeel van dit onderzoek en eiser heeft voor de tweede keer geweigerd hier aan mee te werken. Dat het onderzoek meer tijd in beslag neemt heeft eiser dan ook aan zichzelf te wijten. De minister verwijst daarnaast naar door DT&V overgelegde en aan het dossier gevoegde cijfers, waaruit blijkt dat de Gambiaanse autoriteiten van 1 januari 2024 tot en met 31 juli 2024 van de 39 verzoeken om nationaliteitsbevestigingen er 4 hebben bevestigd en 3 lp’s hebben afgegeven. Het zicht op uitzetting ontbreekt dan ook niet.
5. De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia niet ontbreekt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 augustus 2023. [1] Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [2] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Anderzijds beschikt de minister over recente informatie dat de Gambiaanse autoriteiten in enige mate medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. De lp-aanvraag van eiser loopt nog niet zodanig lang dat niet aannemelijk is dat een lp binnen afzienbare tijd verstrekt zal worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zicht op uitzetting naar Gambia in het algemeen en specifiek voor eiser niet ontbreekt.
6. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. Sinds het sluiten van het onderzoek in de voorgaande periode heeft de minister schriftelijk aan de lp-aanvraag gerappelleerd op 10 juli en 30 juli 2024. Daarnaast stond op 27 augustus 2024 een presentatie gepland, echter weigerde eiser te verschijnen. Ook hebben er vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden op 2 juli, 1 augustus en 15 augustus 2024. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.