ECLI:NL:RBDHA:2024:13925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/656154 / HA ZA 23-978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van de Staat jegens Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland met betrekking tot het Cornelius Haga Lyceum

In deze zaak vordert de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO) dat de rechtbank verklaart dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar. De zaak draait om de gevolgen van negatieve uitlatingen en rapportages van de AIVD, de NCTV en de Inspectie voor het Onderwijs over het Cornelius Haga Lyceum, een bijzondere school voor voortgezet onderwijs in Amsterdam. De rechtbank oordeelt dat de Staat in de periode van februari 2019 tot en met 20 januari 2020 onrechtmatig heeft gehandeld door een negatief beeld te creëren en in stand te houden dat op de school ruimte is voor antidemocratisch en anti-integratief gedachtegoed. Dit heeft geleid tot reputatieschade en een afname van het aantal inschrijvingen. De rechtbank concludeert dat de openbaarmaking van informatie door de AIVD en de daaropvolgende uitspraken van de Minister-President en de Minister voor Onderwijs onrechtmatig waren. De rechtbank verklaart dat de Staat de schade die SIO heeft geleden als gevolg van deze onrechtmatige daden moet vergoeden, en verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure voor de bepaling van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/656154 / HA ZA 23-978
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLANDte Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. W.E. Pors te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Inspectie van het Onderwijs, Ministerie van Algemene Zaken, AIVD en NCTV)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.V. de Kort en mr. H.J.S.M. Langbroek te Den Haag.
Partijen zullen hierna SIO en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 oktober 2023 met producties 1 tot en 81;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 97;
  • het tussenvonnis van 20 maart 2024 waarbij een datum voor een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging producties van SIO met producties 82 tot en met 86; en
  • de akte overlegging producties van de Staat met producties 98 tot en met 106.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen hebben gezegd.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
SIO vormt het bevoegd gezag van een bijzondere school voor voortgezet onderwijs op Islamitische grondslag in Amsterdam, te weten het Cornelius Haga Lyceum (hierna: ‘de school’). De school is in 2017/2018 gestart met ruim 40 leerlingen in het eerste leerjaar. De school biedt drie onderwijsniveaus aan (vmbo-t, havo en vwo). SIO ontvangt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs (‘Wvo’) van de rijksoverheid bekostiging voor kort gezegd de exploitatiekosten en personele kosten.
2.2.
In oktober 2018 heeft de Inspectie voor het Onderwijs (hierna: ‘de Inspectie’) een regulier vierjaarlijks onderzoek gedaan bij de school. Op 16 november 2018 heeft de Inspectie een conceptrapport van het onderzoek (hierna: het ‘conceptrapport’) opgemaakt. In dit conceptrapport heeft de Inspectie geoordeeld, kort gezegd, dat zowel de kwaliteitszorg als het onderwijsproces op alle onderzochte onderdelen van voldoende kwaliteit zijn. Ook heeft de Inspectie geoordeeld dat de financiële rechtmatigheid in orde is en dat de Inspectie op de korte of middellange termijn geen risico’s voor de financiële continuïteit van de school ziet. Ook is de standaard Verantwoording en dialoog in het conceptrapport, waaronder ook het interne toezicht valt, als voldoende beoordeeld.
Op een aantal onderdelen heeft de Inspectie tekortkomingen gesignaleerd, die hersteld moeten worden. Ook is op alle onderdelen ruimte voor verbetering gesignaleerd. Daartoe zijn diverse aanbevelingen gedaan. De Inspectie merkt daarbij op dat de school net is begonnen en dat de aanbevelingen zijn bedoeld om het bestuur en de school te stimuleren de school verder te verbeteren. Een van de aanbevelingen ziet op de samenhang in het aanbod voor burgerschapsonderwijs. Over het aanbod aan burgerschapsonderwijs heeft de Inspectie in het conceptrapport onder meer het volgende opgemerkt:
“Uit de schooldocumenten komt naar voren dat de school ook veel waarde hecht aan goed (wereld)burgerschap. In het schoolplan staat dat de school ernaar streeft bewuste en verantwoordelijke wereldburgers af te leveren met behoud van identiteit en met een open blik naar de samenleving. In de eerder genoemde kernwaarden van de school zijn onder meer 'openheid, 'respect' en 'wereldburgerschap' opgenomen. De concrete invulling hiervan vindt in eerste instantie plaats in de vaklessen (met name geschiedenis, biologie (seksualiteit en seksuele diversiteit), maatschappijleer en aardrijkskunde) alsook in de islamlessen waarin ook aandacht besteed wordt aan andere religies dan het islamitische geloof. Daarnaast heeft de school een aantal excursies en projecten gepland met burgerschapselementen waaronder een bezoek aan de Tweede Kamer en een project rondom een zorgcentrum in de omgeving van de school. Burgerschapsvaardigheden zijn, behalve een debatwedstrijd, niet expliciet opgenomen in het curriculum. Wel is er een leerlingenraad geïnstalleerd en maakt de voorzitter daarvan deel uit van de medezeggenschapsraad.
Op grond van deze bevindingen, en ook omdat zich geen contra-indicaties hebben voorgedaan, is de standaard Aanbod als voldoende beoordeeld. We geven geen herstelopdrachten maar doen wel enkele aanbevelingen:
(…)
• Er is herkenbaar aanbod voor burgerschap maar van een samenhangend aanbod, gericht op sociale en maatschappelijke competenties en de bevordering van basiswaarden is nog maar beperkt sprake. Concrete leerdoelen over burgerschap ontbreken en de school heeft geen zicht op de resultaten en ook geen instrument om deze resultaten vast te stellen. We rekenen de school dit in deze fase van het bestaan van de school niet aan - ook al veel langer bestaande scholen worstelen met de ontwikkeling van het burgerschapsonderwijs. Wel is aandacht voor burgerschap van essentieel belang, juist ook op een school met een uitgesproken identiteit als het Cornelius Haga Lyceum .”
2.3.
In december 2018 heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (‘AIVD’) een staatsgeheime inlichtingenanalyse over de school en de daarbij betrokken personen uitgebracht. De AIVD heeft in januari 2019 een daarop gebaseerd ambtsbericht opgesteld. Daarnaast heeft de AIVD in februari 2019 een ambtsbericht uitgebracht met financiële gegevens over personen betrokken bij de school en een (staatgeheim) inlichtingenbericht met daarin een nadere duiding van de informatie in het ambtsbericht voor een bredere groep overheidsinstanties (hierna gezamenlijk: de AIVD-berichtgeving). De belangrijkste ontvangers van de AIVD-berichtgeving waren het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: ‘OCW’), de Inspectie, de gemeente Amsterdam, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (‘NCTV’) en het Openbaar Ministerie.
De inhoud van het ambtsbericht uit januari 2019, zoals weergegeven in het hierna in 2.22 te bespreken Rapport CTIVD, wordt hieronder volledig weergegeven, met uitzondering van de persoonsgegevens van de genoemde personen:
“De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst beschikt in het kader van zijn taakuitvoering over de volgende betrouwbare informatie.
Cornelius Haga Lyceum
Het Cornelius Haga Lyceum ( CHL ), onderdeel van de Stichting Islamitisch Onderwijs wordt statutair geleid door […]. Het CHL wordt echter feitelijk geleid door […] en […].
Het Cornelius Haga Lyceum had 43 scholieren in schooljaar 2017-2018 en 180 leerlingen in
2019-2019. Het bestuur is op zoek naar een tweede locatie in Amsterdam en voornemens
om nieuwe vestigingen in Den Haag en Utrecht te openen. Er zou veel animo voor de
school in Utrecht zijn. […] en […] hebben reeds panden in beide steden op het oog. Op dit
moment beschikt de AIVD echter niet over inlichtingen waaruit blijkt over welke panden dit
zou gaan.
[…] willen de helft van het curriculum aan de salafistische geloofsleer wijden en zijn van plan om ook buiten reguliere lestijden scholieren onder hun invloedssfeer te brengen.
Sleutelfiguren binnen de school stellen onderling vast dat zij in strijd handelen met een
antiradicaliseringsstrategie, ontwikkeld door de overheid. Tevens komt uit inlichtingen
naar voren dat ten minste een godsdienstles bewust is geannuleerd op het moment dat de
Onderwijsinspectie kwam controleren
Er wordt gestreefd naar gescheiden onderwijs tussen mannen en vrouwen. Een groot deel
van het onderwijs wordt nu al gescheiden gegeven. De leerlingen moeten drie maal per dag
verplicht deelnemen aan het gebed. Als meisjes menstrueren, mogen ze niet deelnemen
aan het gebed en verblijven ze in een aparte ruimte.
Het dienstverband van een docent kon geen doorgang vinden, omdat deze persoon van
plan was om homoseksualiteit te bespreken met de leerlingen. Dit werd door het bestuur
niet toegestaan.
Het beleid en de leer van de school is gebaseerd op de Koran en de Sunna waarbij zij
geen islamitische wetsschool aanhangen. In het aannamebeleid voor nieuwe leraren
worden bewust zoveel mogelijk docenten geworven die deze salafistische interpretatie van
de islam aanhangen.
Betrokkenen bij Cornelius Haga Lyceum
[…] en […] bezitten de Nederlandse en […] nationaliteit. Beiden verkeren sinds 2000 in een
salafistische en radicale omgeving. Het is bekend dat zij in de periode 2009-2012 contact
onderhielden met de terroristische groepering “het Kaukasus Emiraat”. […] noemden
de rebellenleider van het Emiraat van de Kaukasus ‘hun leider’. Degenen met wie […] en
[…] in contact stonden waren de leiders van het Emiraat in België.
Het Emiraat was met name actief in de periode 2007 tot en met 2015, waarna een deel
van de strijders zich aan heeft gesloten bij IS. Het Kaukasus Emiraat is onder meer
verantwoordelijk voor aanslagen zoals die in de metro in Moskou in 2010. Een aantal van de
personen uit deze groepering is in België in onderzoek op verdenking van betrokkenheid bij
terrorisme, of is al veroordeeld. […] en […] worden in verband gebracht met de financiering
van het Kaukasus Emiraat.
[…] omringen zich met salafistische aanjagers, zoals […],[…] en […].
Over […] is bekend dat hij verbonden is aan de salafistische jongeren organisatie […]. Hij
heeft contact met de salafistische Britse shariageleerde […]. Op het Cornelius Haga Lyceum
zijn meerdere heimelijke bijeenkomsten georganiseerd met […].[…] fungeert tevens als
tussenpersoon richting de Nederlandse vertegenwoordiging van […]. Over […] is bekend
dat meerdere uitreizigers bij hem lezingen en lessen hebben gevolgd. […] heeft mogelijk
invloed gehad op het radicaliseringsproces van anderen.”
Het handelen naar aanleiding van de AIVD-berichtgeving
2.4.
De Inspectie heeft SIO bij brief van 31 januari 2019 over de aanhouding van het conceptrapport geïnformeerd, met de mededeling dat de Inspectie vooralsnog geen nadere mededelingen kan doen over de aard en herkomst van de signalen die de reden voor de aanhouding vormen, anders dan dat de signalen betrekking hebben op de kwaliteit van het onderwijs (waaronder burgerschap), sturing en kwaliteitszorg en financieel beheer.
2.5.
Bij brief van 26 februari 2019 heeft de Inspectie aangekondigd het in oktober 2018 gestarte onderzoek te zullen voortzetten. De Inspectie heeft verder meegedeeld dat het onderzoek zich zal richten op de kwaliteit van het onderwijs (waaronder het burgerschapsonderwijs), de veiligheid van leerlingen, het bestuurlijk handelen en het financieel beheer. De Inspectie voegt daaraan toe dat vanwege genoemde signalen verdere verdieping en verbreding van het onderzoek zal plaatsvinden.
2.6.
Op 6 maart 2019 heeft de Inspectie een onaangekondigd schoolbezoek afgelegd. Het inspectiebezoek is afgebroken, nadat de schoolleider liet weten dat het inspectiebezoek voor onrust zorgde onder ouders en personeel en bij doorgang mogelijk ordeverstoringen zouden kunnen ontstaan. Bij brief van diezelfde dag heeft de Inspectie bij het schoolbestuur volledige medewerking aan het onderzoek gevorderd. Vervolgens is het vervolgonderzoek in de periode maart-mei 2019 uitgevoerd.
2.7.
Op 7 maart 2019 heeft de NCTV een brief gestuurd aan de Burgermeester van Amsterdam over de school. De brief luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Op 15 januari 2019 heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) zorgelijke signalen overgebracht over antidemocratische en anti-integratieve gedragingen van een onderwijsinstelling in uw stad, te weten het Cornelius Haga Lyceum . Deze signalen hielden in dat bepaalde richtinggevende personen binnen de school de helft van het curriculum aan de salafistische geloofsleer willen wijden en van plan zijn om ook buiten de reguliere lestijden scholieren onder hun invloedssfeer te brengen. Voorts stellen sleutelfiguren binnen de school onderling vast dat zij in strijd handelen met de antiradicaliseringsstrategie, ontwikkeld door de overheid. Tevens komt uit inlichtingen naar voren dat er ten minste een godsdienstles bewust is geannuleerd op het moment dat de Onderwijsinspectie kwam controleren.
Daarnaast hielden de signalen ook in dat de richtinggevende personen sinds 2000 in een salafistische en radicale omgeving verkeerden. Het is bekend dat zij in de periode 2009-2012 contact zouden hebben onderhouden met de terroristische groepering “het Kaukasus Emiraat”. Het Emiraat was met name actief in de periode 2007 tot en met 2015, waarna een deel van de strijders zich aan heeft gesloten bij IS. Het Kaukasus Emiraat is onder meer verantwoordelijk voor aanslagen zoals die in de metro in Moskou in 2010.
De signalen geven ook aan dat zij zich omringen met salafistische aanjagers. (…)
Om een weerwoord te bieden aan dergelijke (in het licht van onze democratische rechtsstaat zorgelijke) ontwikkelingen is de Taskforce bijeengekomen. Samen met onder andere het ministerie van OCW en vertegenwoordigers van het lokaal bestuur hebben zij gesproken over hoe ze deze ontwikkeling kunnen adresseren, en daarbij handelingsperspectieven te
formuleren. (…)
In gezamenlijkheid is de conclusie getrokken dat het in ieder geval wenselijk is om de bovenstaande informatie openbaar te maken voor het einde van de inschrijvingsperiode. Door de informatie in deze brief openbaar te maken kunnen toekomstige middelbare scholieren en hun ouders/verzorgers er kennis van nemen en goed geïnformeerd een schoolkeuze maken. Via deze brief wil ik u daarom inzicht geven in de gezamenlijke zorgen, en u in staat stellen deze informatie aan te wenden in het belang van alle schoolgaande kinderen in Amsterdam.”
2.8.
Op 8 maart 2019 heeft de Minister-President in zijn wekelijkse persconferentie een aantal vragen van journalisten over de situatie rond de school beantwoord. Het transcript van de persconferentie luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Vraag: Meneer Rutte, wat raadt u ouders aan die hun kinderen naar het Haga Lyceum zouden willen sturen?
MP: Wij raden ze aan dat niet te doen. (…)
Vraag: Maar je kunt toch niet zomaar zeggen tegen ouders van ‘deze school deugt niet’, als u geen bewijzen heeft?
MP: Wij hebben onze zorgen geuit over de ontwikkelingen. We hebben het verstandig geoordeeld aan ouders dat mede te delen, en daarmee ook hen de gelegenheid te bieden om dat mee te wegen in hun besluit. Ik zou het niet doen. Als ik kinderen had, zou ik ze daar niet heen sturen.
Vraag: Waarom niet?
MP: Om allerlei redenen die gisteren naar buiten zijn gekomen.
Vraag: Ja maar dat blijft allemaal heel vaag. Er zouden banden zijn met een terreurorganisatie. Toch grijpt het OM niet in. De school wordt niet gesloten. Dus wat is er nou precies aan de hand?
MP: Nou, er is grote bezorgdheid over deze school. Er is op dit moment onvoldoende grond om de school te sluiten. (…)
Vraag: U hoopt dat die school stopt?
MP: Ik vind, laat ik daar heel voorzichtig in zijn en ook rechtstatelijk over blijven communiceren, we hebben grote zorgen over deze school. Ik zou mijn kinderen er niet heen sturen. De Onderwijsinspectie is verder onderzoek aan het doen. De wet is heel precies. Wij willen ook dat het instrumentarium om ook verder te kunnen ingrijpen verstrekt wordt in dit soort gevallen. Daar liggen ook wetsvoorstellen op dit moment voor bij de Tweede Kamer.”
2.9.
Op 14 mei 2019 heeft de Inspectie een tweede conceptrapport (hierna: ‘het tweede conceptrapport’) afgerond. In het tweede conceptrapport concludeert de Inspectie onder meer dat sprake is van onrechtmatig financieel handelen van de directeur-bestuurder en dat het onderwijsaanbod, in tegenstelling tot de conclusie in het eerdere conceptrapport, als onvoldoende wordt beoordeeld, omdat de school naar het oordeel van de Inspectie onvoldoende invulling geeft aan de wettelijke opdracht tot bevordering van actief burgerschap en sociale integratie (artikel 17 Wvo).
2.10.
Het tweede conceptrapport is diezelfde dag aan SIO aangeboden. In de aanbiedingsbrief is SIO verzocht om uiterlijk op 28 mei 2019 (dus binnen veertien dagen) een reactie te geven op de inhoud van het conceptrapport. Verder staat in de brief dat SIO naast deze inhoudelijke reactie ook een beleidsreactie kan geven, waarin SIO kan toelichten op welke wijze zij de bevindingen uit het rapport betrekt bij de verdere ontwikkeling van haar bestuurlijke kwaliteitszorg en de onderwijskwaliteit. SIO heeft de Inspectie verzocht om het rapport niet vast te stellen.
2.11.
Op 29 mei 2019 heeft de Inspectie het definitieve rapport vastgesteld (dit vastgestelde rapport zal hierna worden aangeduid als: ‘het Inspectierapport’). Het Inspectierapport is bij brief van diezelfde dag aan SIO toegezonden. De Inspectie heeft tekortkomingen geconstateerd ten aanzien van de kwaliteit van bestuur, het financieel beheer en het onderwijs. Daarom heeft de Inspectie aan het bestuur herstelopdrachten gegeven (hierna: ‘de aanwijzing’) en aanbevelingen voor verbetering gedaan. De Inspectie heeft ook te kennen gegeven er geen vertrouwen in te hebben dat het huidige bestuur in staat zal zijn om aan de herstelopdrachten te voldoen. De eerste herstelopdracht luidt als volgt:
“Tekortkomingen
A1. Het bestuur draagt onvoldoende zorg voor de kwaliteit van het onderwijs door onduidelijkheid te laten bestaan over de relatie van de school met een aantal omstreden personen en leerlingen niet tegen hun ondemocratisch gedachtegoed in bescherming te nemen. Er is sprake van tekortkomingen in het burgerschapsonderwijs. Dit is in strijd met art. 17 en art. 23a WVO. Daarbij is sprake van continuïteitsrisico’s die op termijn de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs in gevaar brengen. Het algemeen bestuur neemt hier geen maatregelen tegen. Dat maakt dat het bestuur dan ook ernstig nalatig is om maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school (art. 103g, tweede lid, onder b, WVO). (…)
Wat moet het bestuur doen?
A1. Het bestuur moet zorgdragen voor de kwaliteit van het onderwijs, in die zin dat het actief burgerschap en de sociale integratie van de leerlingen wordt bevorderd. Als onderdeel daarvan moet het bestuur oog hebben voor belemmeringen en risico’s die leerlingen daarbij in hun leefomgeving kunnen lopen, en in het onderwijs deze risico’s adresseren. Als onderdeel daarvan moet het bestuur er ook voor zorgen dat leerlingen op school niet in aanraking komen met uitingen die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat betekent onder meer dat het bestuur erop moet toezien dat personen van wie de opvatting in dat verband problematisch of risicovol zijn, niet met leerlingen in aanraking komen, zowel gelet op de wettelijke opdracht tot bevordering van burgerschap als de borging van de sociale veiligheid van leerlingen, en daar beleid over moet hebben. De intern toezichthouder moet toezien op de vraag of dit beleid voldoet aan de eisen van de wet en of er conform het beleid wordt gehandeld.”
2.12.
Bij vonnis in kort geding van 11 juli 2019 heeft de rechtbank Den Haag de vorderingen van SIO om het Inspectierapport in te trekken en een verbod om het rapport te publiceren, afgewezen. Het vonnis in kort geding is bij arrest van 24 december 2019 van het gerechtshof Den Haag bekrachtigd.
De aanwijzing van de Minister voor Onderwijs
2.13.
Met een besluit van 16 september 2019 heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (hierna: de Minister voor Onderwijs) aan SIO een aanwijzing op grond van de Wvo gegeven. Het aanwijzingsbesluit houdt, in het kort gezegd, in dat SIO het schoolbestuur moet vervangen.
2.14.
Op 15 oktober 2019 heeft de Minister aan SIO aangekondigd dat de bekostiging van de school met ingang van 1 december 2019 geheel wordt ingehouden, tenzij SIO voor 17 oktober 2019 aan de aanwijzing zou hebben voldaan. Tegen dit besluit heeft SIO bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) heeft bij uitspraak van 22 november 2019 bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de Minister van 15 oktober 2019 geschorst. De Afdeling heeft daarbij, in het kort gezegd, geoordeeld dat de Minister zich niet heeft gehouden aan zijn eigen beleidsregels en ook niet heeft gemotiveerd waarom hij daar in dit geval van is afgeweken en op basis waarvan hij dat gerechtvaardigd heeft geacht.
2.15.
Bij uitspraak van 20 januari 2020 heeft de rechtbank Amsterdam de aanwijzing vernietigd. Daaraan heeft de rechtbank, in het kort gezegd, ten grondslag gelegd dat (i) de conclusie van de Minister dat SIO niet heeft voldaan aan de burgerschapsopdracht onterecht is, (ii) er wel sprake is van financieel wanbeheer, maar (iii) de opgelegde aanwijzing onevenredig is. Ook heeft de Minister voor Onderwijs ten onrechte besloten om het verbetertraject in de vorm van aanbevelingen en herstelopdrachten van de Inspectie niet af te wachten.
Ten aanzien van het standpunt van de Minister voor Onderwijs dat een aantal personen die in verband zijn gebracht met de school omstreden gedachtegoed hebben, heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“21. De minister heeft de analyses van de NCTV overgelegd ter onderbouwing van het standpunt dat een aantal personen, die in verband zijn gebracht met de school, omstreden gedachtegoed hebben. Met omstreden gedachtegoed bedoelt de minister antidemocratische en/of anti-integratieve opvattingen. Deze personen en hun gedachtegoed spelen een rol bij het verwijt over de burgerschapsopdracht.
22. De rechtbank heeft de analyses van de NCTV bekeken. Hierin zijn de activiteiten en uitlatingen van vier personen geanalyseerd. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting gezegd op welke vier personen de analyses betrekking hebben. Dat zijn [persoon 1] (hierna: persoon 1), [persoon 2] (hierna: persoon 2), [persoon 3] (hierna: persoon 3) en [persoon 4] (hierna: persoon 4). Deze personen worden ook in het inspectierapport genoemd.
23. De analyses hebben niet altijd een logische opbouw en niet altijd is inzichtelijk op welke feitelijke bevindingen sommige conclusies zijn gebaseerd. Dit klemt te meer omdat ook niet is vermeld wie de opsteller(s) van de analyses is, zodat onduidelijk is wat de expertise van de opsteller(s) is. De analyse over persoon 1 bevat een onvoldoende feitelijke en kenbare onderbouwing voor de conclusie dat persoon 1 antidemocratisch en anti-integratief gedachtegoed uitdraagt. De analyses over de personen 2, 3 en 4 bevatten wel een voldoende feitelijke onderbouwing, die de conclusies kunnen dragen dat deze personen antidemocratische en anti-integratieve opvattingen hebben en die opvattingen ook uitdragen. De rechtbank kan haar oordeel op dit punt niet nader motiveren zonder informatie prijs te geven die geheim moet blijven.
24. De vraag welke betekenis toekomt aan het als salafistisch gekenschetste gedachtegoed van deze drie personen, komt hierna aan de orde bij de beoordeling van het verwijt over de burgerschapsopdracht.
(…)
34. Als het gaat om de door de minister gestelde risico’s rond ongewenste beïnvloeding van leerlingen, heeft de minister verwezen naar vijf personen. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat, gelet op het verschil in betrokkenheid van de verschillende personen bij de school, het zwaartepunt ligt bij persoon 1 en 2.
35. Over persoon 1 heeft de rechtbank eerder in deze uitspraak geoordeeld dat in de analyse van de NCTV onvoldoende is onderbouwd dat deze persoon antidemocratisch en anti-integratief gedachtegoed uitdraagt. Ook heeft de Inspectie geen aanwijzingen dat deze persoon zich in de school uit op een wijze die in strijd is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat of integratie tegengaat. De betrokkenheid van persoon 2 bij de school is in maart 2019 (een half jaar voor de aanwijzing) geëindigd. De betrokkenheid van persoon 3 en 4 bij de school is zodanig gering geweest dat aan die betrokkenheid in dit verband geen noemenswaardige betekenis toekomt. Voor wat betreft de vijfde persoon, de vrijwilliger, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld en/of onderbouwd dat deze persoon omstreden gedachtegoed aanhangt en uitdraagt. Bovendien is van geen van de vijf personen gebleken dat zij op de school omstreden gedachtegoed hebben uitgedragen.
36. In dit kader is verder van belang dat uit het Inspectierapport onder meer blijkt dat in het onderwijsaanbod noch in uitingen van docenten inhouden zijn aangetroffen die in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtstaat, zoals gelijkwaardigheid of verdraagzaamheid. Ook verder zijn er geen aanwijzingen dat leerlingen of personeel vanuit de school zijn blootgesteld aan opvattingen die in strijd zijn met deze basiswaarden of dat sprake is van een klimaat dat is gericht op afzijdigheid van de Nederlandse samenleving, aanzet tot onverdraagzaamheid, of het tegengaan van integratie.”
2.16.
Op 20 januari 2022 heeft de Minister voor Onderwijs naar aanleiding van de beslissing van de rechtbank Amsterdam een tweetal tweets verstuurd. Deze tweets hebben de volgende inhoud:
“De rechtbank oordeelt dat we niet mochten eisen dat bestuur CHL opstapt. Dat geeft een ongemakkelijk gevoel. Rechtbank constateert namelijk dat er ruimte is in deze school voor personen met een anti-democratisch en anti-integratief gedachtengoed. AIVD waarschuwde daar al voor.”
en:
“Huidige wetgeving biedt onvoldoende basis voor aanwijzing. Zoals bekend ligt er inmiddels een nieuw wetsvoorstel voor burgerschapsonderwijs bij Tweede Kamer. Ondertussen gaan we in hoger beroep. Belangrijk is om te weten wat we met een aanwijzing mogen in belang van de leerlingen.”
2.17.
Zowel SIO als de Minister hebben tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van SIO heeft zich gericht tegen de beslissing dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Het hoger beroep van de Minister heeft zich, in de kern, gericht tegen de vernietiging van de beslissing dat SIO niet voldaan heeft aan de burgerschapsopdracht en dat het interne toezicht niet op orde is.
2.18.
Op 29 mei 2020 ontving de Inspectie een e-mailbericht van de voorzitter van SIO waarin hij mededeelde dat de dagelijks bestuurder, de heer Atasoy per 25 mei 2020 was geschorst, en een ander lid van het algemeen bestuur, de heer Karadag, per 27 mei 2020 was ontslagen. Op 2 juni 2020 werd Atasoy door SIO ontslagen als bestuurder van SIO en als directeur van de school. Tussen SIO en Atasoy zijn naar aanleiding van deze gebeurtenissen meerdere juridische procedures gevoerd die uiteindelijk in het voordeel van SIO zijn beslecht.
2.19.
Op 12 oktober 2021 heeft de Minister voor Onderwijs het beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2020 ingetrokken.
2.20.
In de brief van 11 oktober 2021 heeft de Minister voor Onderwijs de Tweede Kamer over die beslissing geïnformeerd en tevens op de hoogte gebracht van een aantal ontwikkelingen met betrekking tot de school:
“Mijn gronden om hoger beroep in te stellen zijn niet langer van toepassing. Aan de eis dat het dagelijks bestuur vernieuwd moest worden is voldaan. De dagelijks bestuurder die destijds in functie was, is niet meer bij de school betrokken. Daarnaast is inmiddels de wettelijke burgerschapsopdracht, een belangrijk fundament van de aanwijzing, met ingang van 1 augustus 2021 gewijzigd. Hoger beroep is daarmee niet langer zinvol. Dit staat los van recente - bestuurlijke - ontwikkelingen bij de SIO.
Het leek de goede kant op te gaan met de SIO. In mei en juni heeft de inspectie
positief gerapporteerd over een deel van de herstelopdrachten. In verband met de
met de coronapandemie kon de inspectie niet op alle punten een oordeel geven. Daarnaast was er goed contact met het - interim - dagelijks bestuur. SIO had bovendien een integraal verbeterplan opgesteld en vroeg wederom om aanvullende bekostiging om dit plan te kunnen uitvoeren. We hoopten dat dit een omslagpunt zou zijn voor het bestuur van de SIO en een impuls voor verbeteringen op de school. (…)
Helaas is er sindsdien veel gebeurd, waardoor mijn zorgen zijn toegenomen. Zo is de (interim) dagelijks bestuurder, waar wij goed contact mee hadden, niet meer in functie. Ook heeft de SIO bezwaar gemaakt tegen de door mij verstrekte aanvullende bekostiging en heeft de inspectie mij in een ambtsbericht laten weten signalen over misstanden in en om het bestuur van SIO te hebben ontvangen. Hoewel het nu om andersoortige problematiek gaat vergeleken met enkele jaren geleden, baart het mij zorgen en vraagt het om gerichte aandacht.
De inspectie blijft mede om die reden de situatie zeer nauwlettend in de gaten
houden en zal ingrijpen waar dat nodig is.”
2.21.
SIO heeft haar hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam dat sprake is van wanbeheer gehandhaafd. Bij uitspraak van 19 oktober 2022 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2020 vernietigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat weliswaar een beperkt aantal uitgaven van SIO onrechtmatig zijn geweest, maar dat geen sprake is van wanbeheer.
Het rapport van de CTIVD
2.22.
Op 20 november 2019 heeft de toezichthouder van de AIVD, de Commissie voor het Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (‘CTIVD’) het Toezichtsrapport nr. 67 (hierna: ‘het Rapport CTIVD’) over de gegevensverstrekking door de AIVD over het Cornelius Haga Lyceum gepubliceerd. De CTIVD komt, samengevat, tot de navolgende conclusies:
“3.2.4 De inhoud van de inlichtingenanalyse
De CTIVD heeft de analyse doorgenomen aan de hand van de onderliggende documenten. Zij komt tot de conclusie dat van de in totaal 4,5 pagina’s die informatie bevatten over de school en/of de daarbij betrokken personen, vier zinnen en twee zinsneden onvoldoende onderbouwd zijn door betrouwbare inlichtingen, hetgeen onrechtmatig is. Het gaat daarbij om:
• twee zinnen en een deel van een zin over de achtergronden van personen die betrokken zijn bij de school, waaronder informatie over hun banden met de terroristische groepering ‘het Kaukasus Emiraat’;
• twee zinnen over uitingen van het salafisme op de school. Het gaat om de informatie dat het destijds gevoerde schoolbeleid geïnspireerd zou zijn op de salafistische interpretatie van de islam en dat het, gezien dit schoolbeleid, zeer waarschijnlijk is dat deze stroming door wordt gegeven aan de kinderen;
• een deel van een zin over de financiën van de school.
De passages die de CTIVD als onrechtmatig heeft beoordeeld zijn van wezenlijk belang voor de algehele boodschap van de inlichtingenanalyse over de school en de daarbij betrokken personen. Het gaat echter niet om de informatie die van doorslaggevend betekenis was voor het al dan niet aanwezig zijn van een dreiging. Die hing met name samen met de betrokkenheid van gekende salafistische voormannen bij de planning en het geven van onderwijs en met plannen voor de vorming van leerlingen op basis van het salafistisch gedachtegoed in de toekomst. (…)
3.3.4
De inhoud van het ambtsbericht
De uitkomst van dit onderzoek is dat drie zinnen van het ambtsbericht onvoldoende worden gestaafd door betrouwbare inlichtingen. Voor een deel gaat het om dezelfde passages als genoemd in paragraaf 3.2 in relatie tot de inlichtingenanalyse. Deze vormde immers de basis voor het ambtsbericht.
De vaststelling dat een zin uit het ambtsbericht niet voldoende onderbouwd is, betekent concreet dat de inlichtingen waarover de AIVD beschikte niet de gekozen verwoording daarvan onderbouwen. Dit wil echter niet zeggen dat er geen enkele informatie beschikbaar is die aan de zin ten grondslag ligt, of dat de AIVD zonder enige grond maar iets heeft opgeschreven. Bij elk van de passages die in het ambtsbericht van 15 januari 2019 volgens de CTIVD onvoldoende gestaafd wordt geldt dat er wel bepaalde indicaties waren, maar dat deze ontoereikend waren om de gekozen verwoording op te baseren.
Naast de zinsneden die onvoldoende worden onderbouwd door betrouwbare inlichtingen, bevat het ambtsbericht één zin en drie zinsneden die zodanig zijn verwoord dat zij strikt genomen wél onderbouwd worden door (betrouwbare) inlichtingen, maar desondanks een te ongenuanceerd beeld geven van de onderliggende inlichtingeninformatie. Een voorbeeld hiervan is de informatie dat het dienstverband met een docent geen doorgang kon vinden, omdat die persoon van plan was om homoseksualiteit te bespreken met de leerlingen. Uit de achterliggende informatie blijkt echter een genuanceerder beeld, waarbij meerdere factoren bijdroegen aan het feit dat het dienstverband geen doorgang vond.
De zinnen en zinsneden die de CTIVD als onrechtmatig of onzorgvuldig heeft beoordeeld zijn van wezenlijk belang voor de algehele strekking van het ambtsbericht over de school en over de daarbij betrokken personen. Het gaat echter niet om de kern van het ambtsbericht in relatie tot de dreiging die de AIVD had vastgesteld. (…)
Ten slotte heeft de CTIVD het uitbrengen van het financiële ambtsbericht aan de gemeente Amsterdam en het ministerie van OCW en het uitbrengen van het financiële inlichtingenbericht aan een aantal overheidsinstanties als onrechtmatig beoordeeld, omdat er geen wettelijke grondslag aanwezig was voor het uitbrengen van deze berichten.
Vervolgonderzoeken door de Inspectie
2.23.
In augustus 2020 is de Afdeling Rekenschap van de Inspectie een onderzoek gestart naar het financieel beheer bij het SIO.
2.24.
Op 13 april 2021 stelde de Inspectie het rapport ‘Kwaliteitsonderzoek’ vast. Dit rapport bevatte de uitkomsten van een kwaliteitsonderzoek in februari 2021. In het rapport concludeert de Inspectie:
“We hebben desalniettemin een positieve indruk gekregen van de kwaliteit van de digitale lessen en maken ons geen acute zorgen meer over de veiligheid van de leerlingen. De omstandigheden op en rond de school zijn ingrijpend en in gunstige zin veranderd.”
Aan de andere kant werd de kwaliteitszorg als onvoldoende beoordeeld. Verder werd door de Inspectie aangekondigd dat na de zomer van 2021 opnieuw een kwaliteitsonderzoek zou worden uitgevoerd.
2.25.
Op 10 mei 2021 stelde de Inspectie het rapport ‘Onderzoek bestuur en scholen – Herstelonderzoek’ vast. De uitkomst van het onderzoek is dat aan een aantal van de onderzochte herstelopdrachten is voldaan, maar dat er ook enkele herstelopdrachten overblijven. De herstelopdrachten die nog niet zijn uitgevoerd betreffen: (i) het bestuur moet zorgen dat het beschikt over vastgestelde statuten en reglementen; (ii) het bestuur moet de afwijkingen van de code goed bestuur corrigeren of de afwijkingen verantwoorden in het jaarverslag; en (iii) het bestuur moet het mogelijk en inzichtelijk maken dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt en dat schoolleiding en team gezamenlijk werken aan de voortdurende verbetering van hun professionaliteit.
2.26.
Op 3 juni 2021 heeft SIO een integraal verbeterplan gepresenteerd (hierna: het ‘Masterplan’). Het Masterplan is het antwoord van het bestuur en de school op het herstelonderzoek bestuur en scholen en het kwaliteitsonderzoek van 13 april 2021. Het Masterplan bevat tevens een paragraaf over het verbeteren van de financiële positie. Voor de uitvoering van het Masterplan heeft SIO gevraagd om een incidentele subsidie van ongeveer € 1,1 miljoen. Bij besluit van 29 juli 2021 heeft de Minister de subsidieaanvraag voor een bedrag van € 518.489,50 toegewezen wegens “de bestuurscrisis bij SIO in 2020 en de daarmee samenhangende noodzakelijke verbeteringen”.
2.27.
Op 3 januari 2022 heeft de Inspectie een kwaliteitsonderzoek gepubliceerd. De aanleiding van het onderzoek was dat de Inspectie vóór de zomervakantie van 2020 signalen ontving over mogelijke tekortkomingen in de veiligheid en onderwijskwaliteit op school. Op dringend verzoek van de school is het kwaliteitsonderzoek uitgesteld naar februari 2021. De conclusie van het onderzoek is dat de onderwijskwaliteit van alle drie de afdelingen op de school als ‘zeer zwak’ wordt beoordeeld. De Inspectie heeft meerdere verbeterpunten geïdentificeerd, waaronder het verkrijgen van zicht op de ontwikkeling en vordering van leerlingen, het verbeteren van de kwaliteit van de lessen, het in beeld brengen of leerlingen zich veilig voelen op school en het zorgen voor een doelgericht, samenhangend en herkenbaar burgerschapsaanbod.
2.28.
Op 17 april 2023 heeft de Inspectie twee herstelonderzoeken gepubliceerd. De conclusie van het herstelonderzoek met betrekking tot de havo-afdeling is dat deze afdeling als onvoldoende wordt beoordeeld, in plaats van zeer zwak, omdat de leerresultaten nu als voldoende kunnen worden beoordeeld. De Inspectie maakt daarbij de kanttekening dat de eerste examenresultaten van de havo (schooljaar 2021/2022) ver achter blijven bij het landelijk gemiddelde. Daarnaast zijn er een aantal tekortkomingen nog niet hersteld. In het herstelonderzoek met betrekking tot de mavo- en vwo-afdeling beoordeelt de Inspectie deze afdelingen opnieuw als ‘zeer zwak’. De reden daarvoor is dat, evenals in 2022, de begeleiding van leerlingen tekort schiet. Ook zijn de lessen op de mavo-afdeling nog steeds van onvoldoende kwaliteit. Op beide afdelingen is er verder sprake van te veel lesuitval. De bevindingen met betrekking tot het burgerschapsonderwijs op de mavo-, havo- en vwo-afdeling hebben er toe geleid dat de Inspectie een specifiek onderzoek zal instellen naar het burgerschapsonderwijs op de school.
2.29.
Op 12 mei 2022 heeft de Inspectie besloten de bekostiging van SIO met ingang van juni 2022 voor drie maanden met telkens 15% van 1/12e deel van de gehele bekostiging op te schorten, totdat de tekortkomingen uit het rapport van de Inspectie van 3 januari 2022 zijn hersteld.
2.30.
Op 4 oktober 2023 heeft de Inspectie het Rapport specifiek onderzoek Burgerschap vastgesteld. De conclusie van het onderzoek is dat het burgerschapsonderwijs van onvoldoende kwaliteit is, omdat de samenhang ontbreekt. De school heeft een visie ontwikkeld op burgerschapsonderwijs en op basis daarvan ambities en doelen geformuleerd die verder geconcretiseerd moeten worden. Op 17 oktober 2023 heeft de Inspectie het rapport opnieuw vastgesteld, en daarbij de paragraaf over basiswaarden gewijzigd.
2.31.
Op 31 oktober 2022 heeft de Inspectie een besluit genomen tot inhouding van de bekostiging van SIO voor 15% van de maandelijkse bekostiging, omdat SIO verschillende herstelopdrachten uit het rapport van 3 januari 2022 nog niet had uitgevoerd. Op 12 december 2022 heeft de Inspectie deze inhouding stopgezet, omdat SIO alsnog in voldoende mate aan de herstelopdracht had voldaan.
2.32.
Op 16 februari 2024 heeft de Inspectie het rapport ‘Aangepast toezicht financiële continuïteit vastgesteld. In dit rapport geeft de Inspectie een beschrijving van de financiële ontwikkelingen en de voortgang van de uitvoering van verbetermaatregelen door SIO in de periode van 30 december 2022 t/m 31 december 2023.

3.Het geschil

3.1.
SIO vordert dat de rechtbank (voor zover mogelijk) bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
i. voor recht verklaart dat de Staat ten opzichte van SIO onrechtmatig heeft gehandeld, als nader omschreven in het lichaam van de dagvaarding;
ii. de Staat veroordeelt tot vergoeding van de door SIO geleden schade, nader op te maken bij staat;
iii. de Staat veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak beoordeelt de rechtbank kort gezegd of de AIVD, de NCTV en de Inspectie in de periode vanaf 2019 tot heden onrechtmatig jegens SIO hebben gehandeld, en of bepaalde in deze periode gedane uitlatingen van de Minister-President en de Minister voor Onderwijs onrechtmatig zijn.
4.2.
De rechtbank begrijpt uit de toelichting die SIO op de mondelinge behandeling van 9 juli 2024 heeft gegeven dat bij de beoordeling een onderscheid gemaakt moet worden tussen twee fasen. In de eerste fase staat het handelen van meerdere organen van de Staat centraal naar aanleiding van signalen over de banden van leidinggeven binnen SIO en/of de school met het salafisme in de periode 2019 en 2020. Volgens SIO zijn die handelingen en uitlatingen ieder afzonderlijk onrechtmatig, maar moeten deze handelingen en uitlatingen ook in hun onderlinge samenhang als onrechtmatig worden beschouwd, omdat dit handelen er op was gericht om de groei van de school te belemmeren. De tweede fase begint in 2021 en heeft betrekking op de zorgen van de Inspectie over de kwaliteit van het onderwijs en het financieel beheer. Tussen de handelingen en uitlatingen in de eerste en twee fase bestaat geen onderlinge samenhang. Wel is het in de optiek van SIO zo dat door de handelingen van de Staat in de eerste fase de reputatie van de school is geschaad, hetgeen heeft geleid tot het achterblijven van het aantal leerlingen bij de prognoses, en problemen met aantrekken van geschikt onderwijspersoneel. Hierdoor heeft SIO aan de ene kant minder bekostiging van de Staat ontvangen, terwijl zij aan de andere kant hogere kosten heeft moeten maken voor het inhuren van zzp’ers. Het onrechtmatig handelen van de Staat in de eerste fase ligt in de visie van SIO dus mede ten grondslag aan het ontstaan van de latere problemen met betrekking tot de onderwijskwaliteit en het financieel beheer.
De eerste fase
4.3.
De rechtbank zal gelet op de toelichting die SIO op de mondelinge behandeling heeft gegeven eerst beoordelen of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij heeft geprobeerd om op onrechtmatige wijze de groei van de school te belemmeren.
4.4.
Het recht op vrijheid van onderwijs is gewaarborgd in artikel 23 van de Grondwet. Uit deze bepaling volgt, voor zover van belang, dat eenieder een school mag oprichten en deze naar eigen overtuiging inrichten. De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting. De vrijheid van onderwijs staat er aan in de weg dat, als een bijzondere school aan de wettelijke voorwaarden voldoet, de Staat op een andere wijze het inschrijven van leerlingen bij een school ontmoedigt.
4.5.
Aan haar stelling dat de Staat de groei van de school doelbewust heeft belemmerd legt SIO het volgende ten grondslag. De AIVD heeft begin 2019 drie inlichtingenberichten aan diverse overheidsinstanties verstuurd naar aanleiding van signalen over de banden van leidinggevenden binnen SIO en/of de school met salafistische groeperingen en door het salafisme geïnspireerde uitlatingen. De houding van (onder meer) de Inspectie, is na het verspreiden van die AIVD-berichtgeving volledig omgeslagen. Waar de Inspectie in het op 16 november 2018 aan SIO toegestuurde conceptrapport nog erg positief was over de school, heeft de Inspectie naar aanleiding van de AIVD-berichtgeving besloten om dit conceptrapport niet te publiceren. In plaats daarvan heeft de Inspectie aanvullend onderzoek gedaan, hetgeen grondslag heeft gevormd voor de aanwijzing van de Minister voor Onderwijs van 16 november 2019 en het daarmee samenhangende besluit tot inhouding van de bekostiging van 15 oktober 2019. De Minister-President en de Minister voor Onderwijs hebben verder in de (sociale) media negatieve uitspraken over de school gedaan. Door de openbaarmaking van de informatie uit de AIVD-berichtgeving, bezien in samenhang met de uitspraken van de Minister President en de Minister voor Onderwijs, is in de media en bij het publiek het beeld ontstaan van een ‘haatschool’ of in ieder geval van een school waar ruimte is voor antidemocratisch en anti-integratief gedachtegoed. Uit de timing van de handelingen en/of uitlatingen van de diverse overheidsorganen kan volgens SIO geen andere conclusie worden getrokken dan dat de Staat daarbij heeft beoogd om de inschrijving van leerlingen bij de school te ontmoedigen, en dus om de groei van de school te belemmeren.
4.6.
De Staat heeft weersproken dat één of meerdere onderdelen van haar organen hebben geprobeerd om de groei van de school te belemmeren. De AIVD heeft naar aanleiding van de ontvangen inlichtingen in het algemeen redelijk en gerechtvaardigd gehandeld. Het verspreiden van de AIVD-berichtgeving binnen de overheid was daarom niet onrechtmatig. De AIVD-berichtgeving is verder voor de Inspectie uitsluitend een signaal geweest om aanvullend onderzoek te doen naar de naleving van de onderwijswetten door SIO. De Inspectie heeft daarbij zorgvuldig gehandeld en is niet ‘blind’ op de inhoud van de AIVD-berichtgeving afgegaan. Naar aanleiding van de AIVD-berichtgeving vonden verschillende onderdelen van de Staat het noodzakelijk en belangrijk om, gelet op de aard en ernst van de situatie, ouders en het brede publiek hierover te informeren. De uitlatingen van de Minister-President en de Minister voor Onderwijs moeten in deze context worden gezien. Ook deze uitlatingen zijn niet onrechtmatig.
AIVD
4.7.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de inlichtingenberichten van de AIVD.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de AIVD in december 2018 een staatsgeheime inlichtingenanalyse over de school en de daarbij betrokken personen heeft uitgebracht en een daarop gebaseerd ambtsbericht (januari 2019). Daarnaast heeft de dienst een staatsgeheim ambts- en inlichtingenbericht uitgebracht met financiële gegevens over personen betrokken bij de school (februari 2019).
4.9.
Uit een naar deze gegevensverstrekking verricht onderzoek van de CTIVD volgt dat de AIVD bij het verstrekken van de gegevens handelde vanuit een door de dienst vastgestelde dreiging. Die dreiging kwam met name voort uit de betrokkenheid van een aantal salafistische voormannen bij de school. Gevreesd werd dat de leerlingen op de school vanuit een salafistische geloofsovertuiging op termijn gevormd zouden worden door middel van antidemocratisch en anti-integratief gedachtegoed. Tegen die achtergrond heeft de AIVD naar het oordeel van de CTIVD terecht besloten om betrokken overheidsinstanties op de hoogte te brengen van de geconstateerde dreiging op termijn, om hun een basis te geven voor maatregelen die deze dreiging konden wegnemen.
4.10.
De CTIVD heeft het uitbrengen van de inlichtingenanalyse en het daarop gebaseerde ambtsbericht over het algemeen als rechtmatig beoordeeld. Tussen partijen is niet in geschil dat de inlichtingenanalyse en het ambtsbericht op een aantal punten wel degelijk onrechtmatig zijn. Het gaat daarbij om twee zinnen en een deel van een zin over de achtergronden van personen die betrokken zijn bij de school, waaronder informatie over hun banden met de terroristische groepering ‘het Kaukasus Emiraat’. Verder gaat het om twee zinnen over uitingen van het salafisme op de school met als strekking dat het destijds gevoerde schoolbeleid zou zijn geïnspireerd op de salafistische interpretatie van de islam en dat het, gezien dit schoolbeleid, zeer waarschijnlijk is dat deze stroming wordt doorgegeven aan de leerlingen. Verder waren een aantal zinsgedeeltes naar het oordeel van de CTIVD niet onrechtmatig, maar gaven zij wel een te ongenuanceerd beeld van de onderliggende inlichtingen. Het gaat daarbij onder meer om het zinsgedeelte met de strekking dat richtinggevende personen binnen de school van plan waren om de helft van het curriculum aan de salafistische geloofsleer te wijden en om ook buiten de reguliere lestijden leerlingen onder hun invloedssfeer te brengen
4.11.
De rechtbank is in navolging van de CTIVD van oordeel dat de onrechtmatige onderdelen van de AIVD-berichtgeving van wezenlijk belang zijn voor de algehele strekking van de inhoud van de AIVD-berichtgeving. Met de onrechtmatige passages wordt het beeld opgeroepen dat er sprake is van een ernstige en acute zorgwekkende situatie bij SIO en de school, terwijl de aanwijzingen van de AIVD zagen op een situatie die mogelijk in de toekomst zou kunnen ontstaan. De CTIVD constateert verder dat deze onduidelijkheid door de AIVD in de communicatie met de ontvangende overheidsinstanties niet is opgehelderd, en dat het mogelijk is dat deze onduidelijkheid heeft bijdragen aan de urgentie die bij de ontvangers ervaren is rond het ambtsbericht (zie hiervoor ook het Rapport CTIVD, p. 14). De rechtbank neemt ook dit oordeel van de CTIVD over. Het valt daarmee niet uit te sluiten dat, indien de andere overheidsorganen op de hoogte waren geweest van de juiste context van de dreiging (een risico dat zich op termijn zou kunnen manifesteren), zij op een andere wijze zouden hebben gehandeld. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het te bespreken handelen van de diverse overheidsorganen een oorzaak vindt in de onrechtmatige onderdelen uit de AIVD-berichtgeving.
Openbaarmaking AIVD-berichtgeving
4.12.
Het is tussen partijen niet in geschil dat naar aanleiding van de AIVD-berichtgeving de situatie rond de school is besproken in de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering (hierna: ‘de Taskforce’). In de Taskforce werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Buitenlandse Zaken, OCW, de NCTV en de AIVD samen. Begin 2019 is in de Taskforce in gezamenlijkheid besloten dat het wenselijk is om de informatie uit de AIVD-berichtgeving met betrekking tot SIO en de school openbaar te maken voor het einde van de inschrijvingsperiode voor het nieuwe schooljaar op 15 maart 2019, zodat ouders van de informatie kennis van konden nemen, en goed geïnformeerd een schoolkeuze voor hun kinderen zouden kunnen maken. Bij brief van 7 maart 2019 heeft de NCTV de Burgemeester van Amsterdam hierover geïnformeerd. In de brief werd ook verwezen naar het bestaan van signalen, die later (deels) als onjuist respectievelijk ongenuanceerd beoordeeld zijn, dat richtinggevende personen binnen de school zich omringden met salafistische aanjagers en dat zij de helft van het curriculum aan de salafistische geloofsleer wilden wijden. Over deze richtinggevende personen werd voorts opgemerkt dat zij in het verleden contact zouden hebben onderhouden met de terroristische groepering het Kaukasus Emiraat. De brief van de NCTV met daarin een deel van de AIVD-informatie werd gelijktijdig door de minister van Justitie en Veiligheid openbaar gemaakt door deze aan de Tweede Kamer toe te zenden.
4.13.
Volgens SIO was de openbaarmaking van de informatie uit de AIVD-berichtgeving onrechtmatig. Uit de brief van de NCTV blijkt dat de publicatie van de informatie kort voor het sluiten van de inschrijvingsperiode voor middelbare scholen er doelbewust op gericht was om ouders te ontmoedigen hun kind bij de school in te schrijven. Volgens de Staat is van een onrechtmatige gedraging geen sprake. De Taskforce en/of de NCTV mocht(en), gelet op de aard en ernst van de signalen, het noodzakelijk en redelijk vinden om de informatie openbaar te maken.
4.14.
De rechtbank overweegt dat het de plicht van de overheid is om correcte en betrouwbare informatie openbaar te maken en daarbij ook de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen ten aanzien van degenen wier belangen door openbaarmaking van die informatie geraakt kunnen worden (vgl. HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3014).
4.15.
Het spreekt voor zich dat bekendmaking van de informatie dat (i) richtinggevende personen op de school banden hebben met een terroristische organisatie, (ii) het destijds gevoerde schoolbeleid geïnspireerd is op de salafistische interpretatie van de islam en (iii) dat het, gezien dit schoolbeleid, zeer waarschijnlijk is dat deze stroming wordt doorgegeven aan de leerlingen zeer negatieve gevolgen kan hebben voor de reputatie van de school. Deze gevolgen hebben zich ook voorgedaan. Zo is tussen partijen niet in geschil dat de school na publicatie van de informatie uit de AIVD-berichtgeving in sommige media is omschreven als ‘haatschool’ of als school waar leerlingen ten behoeve van de radicale islam worden geïndoctrineerd. Het zwaarwegende belang van SIO om niet op een dergelijk negatieve wijze in het nieuws te komen brengt met zich dat de Staat in beginsel terughoudend had moeten zijn met de openbaarmaking van de informatie uit de AIVD-berichtgeving.
4.16.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat er bij de AIVD slechts aanwijzingen waren voor een dreiging op termijn. Nu de AIVD één van de deelnemende partijen aan de Taskforce was, gaat de rechtbank ervan uit dat dit gegeven ook binnen de Taskforce bekend was bij het nemen van de beslissing om de informatie openbaar te maken. Het valt in dit licht zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen waarom de Taskforce het dan toch noodzakelijk of redelijk heeft mogen vinden om de informatie direct te openbaren, in plaats van bijvoorbeeld een nader onderzoek van de Inspectie af te wachten. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de Taskforce/NCTV bij de beslissing om de informatie te openbaren niet de benodigde zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De rechtbank kan verder uit de brief van 7 maart 2019 geen andere gevolgtrekking maken dan dat de beslissing van de Taskforce om de informatie vóór het sluiten van de inschrijvingstermijn voor het nieuwe schooljaar openbaar te maken is ingegeven door de veronderstelde noodzaak om ouders te waarschuwen om hun kind niet bij de school in te schrijven. In zoverre heeft de Staat evenmin voldoende gemotiveerd weersproken dat de Taskforce/NCTV heeft geprobeerd om te voorkomen dat ouders hun kind bij de school zouden inschrijven.
Uitspraken Minister-President
4.17.
SIO heeft er verder op gewezen dat de Minister-President tijdens het wekelijkse vragenuur met de pers op 8 maart 2019 ouders heeft afgeraden om hun kinderen in te schrijven bij de school. De Minister-President heeft deze oproep daarna in dezelfde persconferentie nog driemaal in verschillende bewoordingen herhaald (“Als ik kinderen had, zou ik ze daar niet heen sturen”). Daarnaast heeft de Minister-President verwezen naar de kort daarvoor openbaar gemaakte informatie uit de AIVD-berichtgeving, en nogmaals bevestigd dat er grote bezorgdheid bestaat over de school. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Minister-President met zijn uitspraken op de persconferentie van 8 maart 2019 bijgedragen aan de instandhouding, en verdere verspreiding, van het onjuiste frame dat er op de school ruimte bestaat voor antidemocratisch en anti-integratief gedachtegoed, en op deze wijze het onrechtmatig handelen van de Staat voortgezet. De rechtbank verwerpt de stelling van de Staat dat de Minister-President, gelet op de ernstige zorgen van dat moment over de situatie bij SIO, de gewraakte uitspraken heeft mogen doen. In deze procedure staat het onrechtmatig handelen van de Staat als geheel centraal. Het kan dus niet aan SIO worden tegengeworpen dat de Minister-President in redelijkheid op de inhoud van de AIVD-berichtgeving heeft mogen afgaan. Nu de beslissing om de informatie uit de AIVD-berichtgeving te publiceren jegens SIO onrechtmatig was, geldt dit ook voor het herhalen van dezelfde informatie door de Minister-President op de persconferentie.
Inspectie
4.18.
De Inspectie heeft naar aanleiding van de signalen van de AIVD besloten om het conceptrapport van november 2018 niet te publiceren, en aanvullend onderzoek te doen. De Inspectie heeft vervolgens op 29 mei 2019 het Inspectierapport vastgesteld. SIO heeft onweersproken gesteld dat waar het conceptrapport van november 2018 overwegend positief was over de school, het Inspectierapport overwegend negatief is. Volgens SIO heeft de Staat met het Inspectierapport, in combinatie met zijn eerdere handelen, opzettelijk en ten onrechte een negatief beeld gecreëerd van SIO en de school, waarbij de insteek er duidelijk op was gericht om te voorkomen dat ouders hun kinderen bij de school zouden inschrijven.
4.19.
De Staat heeft de stellingen van SIO weersproken. Volgens de Staat kon de Inspectie, op basis van de beschikbare informatie en omstandigheden, in redelijkheid tot de inhoud van haar rapport komen. De Inspectie heeft zich daarbij opgesteld als redelijk handelend toezichthouder en rechtmatig gehandeld. De Staat heeft er verder op gewezen dat het handelen van de Inspectie reeds door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag is getoetst. In het vonnis in kort geding van 11 juli 2019 zijn alle inhoudelijke klachten van SIO tegen het Inspectierapport besproken en verworpen, en het verzoek van SIO om publicatie van het Inspectierapport te voorkomen, afgewezen.
4.20.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat uit de stellingen van SIO voortvloeit dat de rechtmatigheid van het Inspectierapport moet worden beoordeeld in samenhang met de AIVD-berichtgeving, de beslissing om de informatie uit die AIVD-berichtgeving openbaar te maken, en de uitspraken van de Minister-President. De rechtbank zal hierna dus niet beoordelen of het Inspectierapport op zichzelf onrechtmatig is, maar of met het Inspectierapport het onrechtmatig handelen van de Staat is voortgezet.
4.21.
Het meest verregaande standpunt van SIO is dat de Inspectie het onrechtmatig handelen heeft voortgezet door de beslissing om het voor SIO gunstige conceptrapport van november 2018 niet te publiceren, maar de rechtbank gaat daar niet in mee. Het is de taak van de Inspectie om de kwaliteit van het onderwijs op scholen en andere onderwijsinstellingen te beoordelen. De Inspectie bekijkt daarbij of scholen en opleidingen voldoen aan de wetten en regelgeving en of ze hun financiën op orde hebben. Het valt dus binnen de taakomschrijving van de Inspectie om, indien zij een signaal ontvangt dat er een dreiging bestaat dat leerlingen op een school vanuit een salafistische geloofsovertuiging op termijn gevormd zouden worden door middel van antidemocratisch en anti-integratief gedachtegoed, daar onderzoek naar te doen. Het enkele feit dat de Inspectie heeft besloten om het conceptrapport van november 2018 niet te publiceren, en het aanvankelijke onderzoek naar de school te verbreden en te verdiepen, kan daarmee dus niet bijdragen aan de instandhouding van de onrechtmatige daad van de Staat.
4.22.
De vervolgvraag is of met de publicatie van het Inspectierapport de onrechtmatige gedraging jegens SIO is voortgezet. De Inspectie komt in het Inspectierapport tot de conclusie dat het beleid en handelen van het bestuur schadelijk is voor SIO, de school en de leerlingen omdat (i) het bestuur geen afstand neemt van personen met een omstreden reputatie waar het gaat om bevordering van burgerschap, (ii) er sprake is van onrechtmatig financieel handelen van de directeur-bestuurder en (iii) de directeur-bestuurder door zijn optreden de relatie tussen school en overheid en externe partners schaadt. De conclusie dat de school in onvoldoende mate afstand heeft genomen van personen met een omstreden reputatie wordt in het Inspectierapport als volgt toegelicht:

3.1.1 Bestuur
Bestuurlijk handelen
In de eerste plaats is het bestuurlijk handelen schadelijk doordat het bestuur betrekkingen
onderhoudt en blijft onderhouden met een aantal personen met een omstreden reputatie, vooral waar het gaat om bevordering van burgerschap of de sociale veiligheid van leerlingen, zoals blijkt uit meldingen van de veiligheidsdiensten (zie voor een overzicht paragraaf 3.3). De inspectie heeft vastgesteld dat een deel van deze personen actief is op de school. Het betreft een fulltime op de school werkzame docent, een ouder die één van de personen is die tot voor kort vrijdagpreken verzorgt, en een veelvuldig op de school aanwezige vrijwilliger, die vooral een rol speelt bij excursies en sportactiviteiten. De inspectie heeft tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gekregen dat deze personen opvattingen die strijdig zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat overbrengen op leerlingen. De veiligheidsdiensten melden daarbij dat personen binnen de school de helft van het curriculum aan de salafistische geloofsleer willen
wijden. De inspectie heeft vooralsnog geen aanwijzingen dat de school streeft naar salafistisch onderwijs. Van de daadwerkelijke betrokkenheid van enkele andere, in berichten van de veiligheidsdienst genoemde, personen heeft het bestuur verklaard dat ze, ‘naast vele anderen van verschillende stromingen binnen de islam’ de school een keer hebben bezocht, of zijn betrokken bij de school omdat ze een kind op school hebben. Een van hen heeft gesolliciteerd op de school naar een vacature voor het vak Arabisch, maar is niet aangenomen (zie verder paragraaf 3.3)
Paragraaf 3.3 Onderwijs, aanbod
(…) De inspectie heeft geen aanwijzingen dat een deel van de lessen een salafistisch karakter heeft, of zo wordt ingekleurd. De inspectie heeft geen aanwijzingen dat de school ernaar streeft leerlingen afzijdig te houden van de samenleving, aanzet tot onverdraagzaamheid, of integratie in de samenleving wil belemmeren. De inspectie is wel van oordeel dat het onderhouden van en flirten met omstreden contacten en het niet ondubbelzinnig afstand nemen van contacten met personen waarvan de opvattingen over basiswaarden onduidelijk of discutabel zijn, ongewenst is. Het leidt tot een situatie waarin onduidelijkheid en zorgen ontstaan over de intenties van het bestuur en de houding van de school ten opzichte van de Nederlandse samenleving. Dat brengt risico’s met zich mee voor de burgerschapsvorming van de leerlingen.
4.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspectie zich bij het onderzoek naar de betrokkenheid van personen met een omstreden reputatie bij de school heeft gebaseerd op bepaalde door de NCTV verstrekte profielen. Deze profielen zijn ook aan de orde geweest in de procedure met betrekking tot de aanwijzing van de Minister van Onderwijs van 16 september 2019, die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2020. In deze uitspraak heeft de rechtbank Amsterdam overwogen dat de analyses van de NCTV niet altijd een logische opbouw hebben en niet altijd inzichtelijk is op welke feitelijke bevindingen conclusies zijn gebaseerd. Specifiek met betrekking tot de op de school werkzame docent heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat de analyse van de NCTV een onvoldoende feitelijke en kenbare onderbouwing bevat voor de conclusie dat hij antidemocratisch en anti-integratief gedachtegoed uitdraagt. Met betrekking tot de overige drie personen heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat hun betrokkenheid bij de school ofwel reeds in maart 2019 was geëindigd of dat hun betrokkenheid zodanig gering is geweest, zodat aan die betrokkenheid geen noemenswaardige betekenis toekomt. Van een vijfde persoon die in het Inspectierapport wordt genoemd, de vrijwilliger, was door de Minister voor Onderwijs evenmin in voldoende mate onderbouwd dat hij omstreden gedachtegoed aanhangt en uitdraagt.
4.24.
Gelet op het voorgaande heeft de Staat onvoldoende gemotiveerd weersproken dat het Inspectierapport ten onrechte een te negatief beeld van de school schetst. In het Inspectierapport wordt immers de indruk gewekt dat de school contacten onderhoudt met personen met antidemocratisch en anti-integratief gedachtegoed, terwijl de beschikbare aanknopingspunten in de profielen van de NCTV die conclusie achteraf gezien niet op alle onderdelen kunnen dragen. Het Inspectierapport heeft daarmee bijgedragen aan de instandhouding van het beeld dat op de school ruimte bestaat voor de radicale islam. Het Inspectierapport is om deze reden, bezien in samenhang met de eerdere gedragingen van de Staat, jegens SIO onrechtmatig. Dat de Inspectie in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de inhoud van haar rapport heeft kunnen komen, omdat zij zich gebaseerd heeft op, achteraf gezien onjuiste informatie afkomstig van de NCTV, maakt dat niet anders. In deze procedure staat, zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, het onrechtmatig handelen van de Staat als geheel centraal. Aan SIO kan dus niet worden tegengeworpen dat de Inspectie bij haar oordeelsvorming zich heeft gebaseerd op - achteraf gebleken - onvoldoende onderbouwde profielen van de NCTV.
4.25.
De overige bezwaren die SIO ten aanzien van het Inspectierapport naar voren heeft gebracht behoeven, gezien hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, geen nadere bespreking.
Aanwijzing
4.26.
De Minister voor Onderwijs heeft op basis van het Inspectierapport geoordeeld dat er sprake is van ernstig bestuurlijk tekortschieten door SIO. Volgens de Minister voor Onderwijs is sprake van wanbeheer in de zin van artikel 103g, tweede lid, van de Wvo. De situatie vereist volgens de Minister voor Onderwijs dat het gehele schoolbestuur moet worden vervangen. Op 16 september 2019 heeft de Minister voor Onderwijs daartoe een aanwijzing vastgesteld. SIO heeft op 18 september 2019 een bezwaarschrift tegen de aanwijzing ingediend, en verzocht om dit verweerschrift door te zenden naar de rechtbank ter behandeling als beroep. Dit verzoek is door de Minister voor Onderwijs ingewilligd. De rechtbank Amsterdam heeft vervolgens bij uitspraak van 20 januari 2020 de aanwijzing vernietigd. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat (i) de conclusie van de Minister dat SIO niet heeft voldaan aan de burgerschapsopdracht onterecht is, (ii) er wel sprake is van financieel wanbeheer, maar (iii) de opgelegde aanwijzing onevenredig is. Zowel SIO als de Minister voor Onderwijs hebben tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld. Op 21 oktober 2021 heeft de Minister voor Onderwijs het hoger beroep ingetrokken. SIO heeft haar hoger beroep gehandhaafd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 19 oktober 2022, in het door SIO aanhangig gemaakte hoger beroep, geoordeeld dat SIO weliswaar onrechtmatig heeft gehandeld door bepaalde uitgaven ten laste van de rijksbegroting te brengen, maar dat er geen sprake was van wanbeheer in de zin van artikel 103g Wvo.
4.27.
Uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam en die van de Afdeling volgt dat de aanwijzing van de Minister voor Onderwijs van 16 november 2019 en het daarmee samenhangende besluit tot inhouding van de bekostiging van 15 oktober 2019 onrechtmatig zijn. De Staat heeft dit ook nadrukkelijk in de conclusie van antwoord erkend. SIO heeft daarom geen belang bij een verdere beoordeling van dit gedeelte van de vordering.
Uitspraken Minister voor Onderwijs
4.28.
Op de dag van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (20 januari 2020) heeft de Minister voor Onderwijs een tweetal tweets gestuurd. De eerste tweet luidt als volgt:
De rechtbank oordeelt dat we niet mochten eisen dat bestuur CHL opstapt. Dat geeft een ongemakkelijk gevoel. Rechtbank constateert namelijk dat er ruimte is in deze school voor personen met een anti-democratisch en anti-integratief gedachtengoed. AIVD waarschuwde daar al voor.
De rechtbank verwerpt het verweer van de Staat dat de inhoud van de tweet feitelijk juist is. Uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam volgt, zoals hiervoor reeds in rechtsoverweging 4.23 is besproken, dat personen met een omstreden reputatie niet op een noemenswaardige wijze bij de school betrokken zijn. De rechtbank Amsterdam heeft dus, in tegenstelling tot wat uit de tweet volgt, niet geconstateerd dat er in de school ruimte is voor personen met een antidemocratisch en anti-integratief gedachtengoed. Met deze onjuiste weergave van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam heeft de Minister voor Onderwijs bijgedragen aan de instandhouding van het beeld dat op de school radicaal gedachtegoed wordt beleden. De uitspraak is daarmee, gelet op de samenhang met de eerdere onrechtmatige gedragingen van andere organen van de Staat, ook onrechtmatig.
Resumerend: de eerste fase
4.29.
Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen is zij van oordeel dat meerdere gedragingen van de Staat, in hun onderlinge samenhang bezien, onrechtmatig jegens SIO zijn omdat door deze handelingen het beeld is gecreëerd, en in stand is gehouden, dat op de school ruimte is voor personen met een antidemocratisch en anti-integratief gedachtengoed. De rechtbank kan uit de brief van 7 maart 2019 en de uitspraken van de Minister-President tijdens het vragenuur op 8 maart 2019 geen andere gevolgtrekking maken dan dat de Staat daarbij heeft beoogd om op oneigenlijke wijze de groei van de school te belemmeren. In zoverre is de door SIO gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar.
4.30.
Naar het oordeel van de rechtbank is de onrechtmatige gedraging van de Staat begonnen in februari 2019 met verspreiden binnen de overheid van het ambtsbericht van de AIVD. De Staat heeft de school na de uitspraken van de Minister voor Onderwijs op 20 januari 2020 niet in meer verband gebracht met het salafisme of de radicale islam in algemene zin. De onrechtmatige daad is daarmee in beginsel ook beëindigd. De rechtbank verwerpt om de navolgende redenen de stelling van SIO dat de Staat de onrechtmatige gedraging ook na deze datum heeft voortgezet.
4.31.
Tussen partijen is niet in geschil dat na het ontslag van de dagelijks bestuurder van de school per 2 juni 2020 de relatie tussen SIO en de overheid in rustiger vaarwater is gekomen. Beide partijen hebben in een overleg op 29 oktober 2020 de intentie uitgesproken om tot normalisatie van de onderlinge verhoudingen te komen. De Inspectie heeft vervolgens in het rapport Kwaliteitsonderzoek van 13 april 2021 geconstateerd dat zij een positieve indruk heeft gekregen van de kwaliteit van de lessen, en zich geen zorgen meer maakt over de veiligheid van de leerlingen. De Minister voor Onderwijs heeft verder op 11 oktober 2021 ook publiekelijk erkend dat de zorgen over salafistische beïnvloeding van leerlingen niet meer actueel zijn. SIO heeft in het licht van het voorgaande onvoldoende aangevoerd voor het oordeel dat de Staat geen uitvoering heeft gegeven aan de intentie om de betrekkingen te normaliseren.
4.32.
Dat de Minister voor Onderwijs nog wel verweer heeft gevoerd tegen het door SIO aanhangig gemaakte hoger beroep tegen de uitspraak van 20 januari 2020 van de rechtbank Amsterdam maakt dat niet anders. De rechtbank Amsterdam heeft in die uitspraak geoordeeld dat sprake is van financieel wanbeheer. Over de vraag of sprake was van financieel wanbeheer was dus een redelijk debat mogelijk. Het kan daarmee niet worden gezegd dat de Minister voor Onderwijs, door het desbetreffende standpunt in hoger beroep te handhaven, onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien stond de discussie over het financieel wanbeheer van de school los van het geschilpunt over de banden van de school met personen met een omstreden reputatie. Het hoger beroep van de Minister voor Onderwijs tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam kan, bij gebrek aan voldoende samenhang, de onrechtmatige gedraging van de Staat dan ook niet hebben voortgezet.
De tweede fase
4.33.
Aan haar stelling dat de Staat ook na de eerste fase onrechtmatig jegens SIO heeft gehandeld legt SIO het volgende ten grondslag. SIO is vanaf 2021 onderworpen aan intensieve onderzoeken. De Inspectie is daarbij haar bevoegdheden te buiten gegaan. In verschillende rapporten worden ongefundeerde en onrechtmatige oordelen gegeven, hetgeen ten onrechte heeft geleid tot meerdere besluiten om de bekostiging van de school op te schorten dan wel stop te zetten. Ook heeft de school reputatieschade geleden. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.34.
Volgens vaste rechtspraak geldt dat een partij niet de gang naar de burgerlijke rechter kan maken wanneer er een met voldoende procedurele waarborgen omklede bestuursrechtelijke procedure open staat of heeft gestaan.
4.35.
SIO heeft bezwaar en beroep ingesteld tegen het besluit tot opschorting van de bekostiging van 12 mei 2022. Voor dit besluit geldt dat de Afdeling reeds op de aanhangig gemaakte beroepen heeft beslist, en het gewraakte besluit in stand heeft gelaten. De rechtmatigheid van dit besluit staat daarom in deze procedure vast. Verder heeft SIO bezwaar en beroep ingesteld tegen het besluit van 31 oktober 2022 tot inhouding van bekostiging, het rapport Kwaliteitsonderzoek van 3 januari 2022 en de rapporten van 17 april 2023 waarin de onderwijskwaliteit van de afdelingen mavo en vwo van SIO als ‘zeer zwak’ zijn beoordeeld. De bestuursrechter heeft op de door SIO in dit verband aanhangig gemaakte rechtsmiddelen nog niet onherroepelijk beslist. De taakverdeling tussen de burgerlijk rechter en de bestuursrechter brengt met zich dat de rechtbank in een dergelijk geval gehouden is om van de rechtmatigheid van deze besluiten uit te gaan. SIO is in dit gedeelte van haar vordering daarom niet-ontvankelijk.
4.36.
Voor zover het door SIO gestelde onrechtmatig handelen van de Staat in de tweede fase op een andere feitelijk grondslag is gebaseerd, geldt dat SIO dit onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd.
4.37.
Op de mondelinge behandeling van 9 juli 2024 heeft SIO ten slotte nog verzocht om een aanhouding van deze procedure voor zover zij naar het oordeel van de rechtbank de schade als gevolg van het door haar gestelde onrechtmatig handelen van de Staat in de tweede fase niet in de schadestaat aan de orde kan stellen. De rechtbank overweegt dat in deze procedure alleen vast is komen te staan dat de Staat in de periode van februari 2019 tot en met 20 januari 2020 onrechtmatig heeft gehandeld. Het debat in de schadestaatprocedure is daarom in beginsel ook tot deze onrechtmatige gedraging beperkt, zelfs indien de bestuursrechter na datum van dit vonnis zou oordelen dat één van de bestreden besluiten onrechtmatig is. Aan de gestelde voorwaarde voor het aanhoudingsverzoek is daarom voldaan. De rechtbank zal het aanhoudingsverzoek om de navolgende redenen afwijzen.
4.38.
Het is in de eerste plaats van belang dat SIO er zelf voor heeft gekozen om de door haar gestelde onrechtmatige gedragingen uit de eerste en tweede fase gezamenlijk aan de rechtbank voor te leggen, terwijl de bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot de tweede fase nog niet zijn afgerond. De onmogelijkheid om de gevolgen van een eventueel onrechtmatig besluit mee te nemen in een schadestaatprocedure, is daarmee iets wat in de risicosfeer van SIO behoort te vallen. Verder is het beroep tegen de rapporten van 17 april 2023 thans nog aanhangig bij de rechtbank Amsterdam, en is tegen deze uitspraak vervolgens weer beroep mogelijk bij de Afdeling, zodat het naar verwachting nog wel enige tijd zal duren voordat er in alle procedures een definitieve uitspraak van de bestuursrechter ligt. In deze omstandigheden verzet de proceseconomie zich tegen aanhouding van de onderhavige procedure.
Financieel ambts- en inlichtingenbericht
4.39.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat, zoals door de CTIVD is vastgesteld (zie randnummer 2.22), het uitbrengen van het financiële ambtsbericht van de AIVD aan de gemeente Amsterdam en het ministerie van OCW en het uitbrengen van het financiële inlichtingenbericht aan een aantal overheidsinstanties als onrechtmatig moet worden aangemerkt omdat er geen wettelijke grondslag aanwezig was voor het uitbrengen van deze berichten. Deze onrechtmatig daad staat naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende verband met het creëren, en in stand te houden, van het beeld dat op de school ruimte is voor personen met een antidemocratisch en anti-integratief gedachtengoed. De rechtbank zal daarom afzonderlijk voor recht verklaren dat de AIVD (de Staat) onrechtmatig heeft gehandeld door deze berichten zonder wettelijke grondslag uit te brengen. Voor zover SIO betoogt dat het (uitbrengen van het) financiële ambtsbericht en/of het financiële inlichtingenbericht om nog een andere reden onrechtmatig is, heeft SIO dit onvoldoende toegelicht.
Verwijzing naar de schadestaat
4.40.
De Staat heeft aangevoerd dat SIO de mogelijkheid van schade niet aannemelijk heeft gemaakt en dat SIO daarom geen belang heeft bij de verklaring voor recht en een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
4.41.
De rechtbank stelt voorop dat de door SIO gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure slechts toewijsbaar is, indien zij daarbij belang heeft (artikel 3:303 BW). Indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient de rechter ervan uit te gaan dat de eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is (vgl. HR 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:328).
4.42.
De vraag is of SIO de mogelijkheid dat zij schade heeft geleden voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de Staat in de periode van februari 2019 tot en met 20 januari 2020 onrechtmatig heeft gehandeld door het beeld te creëren, en in stand te houden, dat op de school ruimte is voor personen met een antidemocratisch en anti-integratief gedachtengoed. Uit het rapport van 29 mei 2019 volgt dat Inspectie in dit verband heeft geconstateerd dat het negatieve klimaat rond de school ook invloed heeft op het klimaat binnen de school. Volgens de Inspectie voelt een deel van de leerlingen zich onveilig vanwege het negatieve maatschappelijke klimaat dat rond de school bestaat. De leerlingen hebben daarbij aangegeven het negatieve beeld in het Inspectierapport niet te herkennen, het niet te kunnen plaatsen en de situatie als onrechtvaardig te ervaren, zowel vanwege het optreden van overheid als van de media. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank voor de hand dat indien een dergelijk negatief klimaat rondom een school bestaat, de ouders van nieuwe leerlingen terughoudend zullen zijn om zich bij de school in te schrijven, en de ouders van bestaande leerlingen de inschrijving van hun kind zullen heroverwegen. Reeds hierom is het aannemelijk dat als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Staat het aantal inschrijvingen is achtergebleven bij de prognoses, en SIO dus schade heeft geleden.
4.43.
De Staat heeft verder nog betoogd dat hij reeds voldoende heeft gedaan om de schade te compenseren, maar deze stelling wordt door de rechtbank verworpen. De Minister voor Onderwijs heeft bij besluit van 29 juli 2021 weliswaar een extra bedrag van € 518.489,50 aan subsidie toegekend, maar dit bedrag was bedoeld om de noodzakelijke verbeteringen bij SIO te bekostigen, en niet als schadevergoeding.
4.44.
Nu de mogelijkheid van schade aannemelijk is gezien de in 4.42 genoemde omstandigheden, zal in de schadestaatprocedure verder moeten worden uitgemaakt hoe hoog die schade is. Dat betekent dat in die schadestaatprocedure ook moet worden uitgemaakt of SIO in een civiele procedure vergoeding kan vorderen van de kosten voor juridische bijstand die zij heeft gemaakt om zich tegen het onrechtmatig handelen van de Staat te verweren en of zij schade heeft geleden wegens misgelopen opbouw van reserves. Hetzelfde geldt voor de vraag of er, gelet op het door de Staat gestelde wanbeleid aan de zijde van SIO, het aantal inschrijvingen van nieuwe leerlingen bij de school is achtergebleven wegens eigen schuld.
Slotsom en proceskosten
4.45.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de Staat onrechtmatig jegens SIO heeft gehandeld door in de periode van februari 2019 tot en met 20 januari 2020 het beeld te creëren, en in stand te houden, dat op de school ruimte is voor personen met een antidemocratisch en anti-integratief gedachtengoed. Verder zal de rechtbank voor recht verklaren dat de Staat (de AIVD) onrechtmatig heeft gehandeld door zonder wettelijke grondslag (i) het financiële ambtsbericht aan de gemeente Amsterdam en het ministerie van OCW en (ii) het financiële inlichtingenbericht aan een aantal overheidsinstanties te verstrekken. De Staat wordt veroordeeld om de schade die het gevolg is van dit onrechtmatig handelen te vergoeden.
4.46.
Bij deze uitkomst past dat de Staat zal worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van SIO begroot op € 1.842 (tarief II x 3 punten) aan salaris advocaat, € 676 aan griffiegeld, € 129,14 aan kosten van de dagvaarding en € 178 aan nakosten. In totaal bedragen de proceskosten aldus € 2.825,14, eventueel vermeerderd met de in het dictum genoemde verhoging van de nakosten.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart SIO niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze gericht is tegen de in rechtsoverweging 4.35 genoemde besluiten;
5.2.
verklaart voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens SIO heeft gehandeld door in de periode van februari 2019 tot en met 20 januari 2020 het beeld te creëren, en in stand te houden, dat op het Cornelis Haga Lyceum ruimte is voor personen met een antidemocratisch en anti-integratief gedachtengoed;
5.3.
verklaart voor recht dat de Staat (de AIVD) onrechtmatig heeft gehandeld door zonder wettelijke grondslag (i) het financiële ambtsbericht te verstrekken aan de gemeente Amsterdam en aan het ministerie van OCW en (ii) het financiële inlichtingenbericht te verstrekken aan een aantal overheidsinstanties;
5.4.
veroordeelt de Staat tot vergoeding van de door SIO als gevolg van de in 5.2 en 5.3 genoemde onrechtmatige daden geleden schade, nader op te maken bij staat;
5.5.
veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van SIO tot op heden begroot op € 2.825,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Staat niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Staat € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.6.
verklaart de veroordelingen onder 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers, mr. R.C. Hartendorp en mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.