ECLI:NL:RBDHA:2024:1391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL23.28565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en nationale procedure onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig opnemen in de nationale procedure door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, die op 5 mei 2023 een asielaanvraag indiende, stelt dat de staatssecretaris niet tijdig heeft gehandeld na een overnameverzoek aan Italië op 21 juni 2023. Italië heeft echter niet gereageerd, waardoor het land verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag per 22 augustus 2023. De staatssecretaris heeft geen besluit genomen om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen, noch om hem op te nemen in de nationale procedure.

Eiser heeft de staatssecretaris op 17 augustus 2023 in gebreke gesteld, maar de staatssecretaris reageerde dat de wettelijke beslistermijn nog niet was aangevangen. Eiser heeft vervolgens op 11 september 2023 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De rechtbank legt uit dat het opnemen van een vreemdeling in de nationale procedure geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarvoor een wettelijke beslistermijn geldt. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, aangezien de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Eiser kan tegen een later besluit van de staatssecretaris rechtsmiddelen aanwenden. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.28565
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser, mede namens zijn dochter [dochter] en zijn kleinzoon [kleinzoon]
(gemachtigde: mr. M. Pals), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig opnemen van eiser door de staatsecretaris in de AA-procedure ten behoeve van een inhoudelijke behandeling van zijn aanvraag.
2. Eiser heeft op 5 mei 2023 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft Italië op 21 juni 2023 een overnameverzoek gestuurd op grond van de Dublinverordening.¹ Hier heeft Italië niet op gereageerd, waardoor Italië per 22 augustus 2023 middels een fictief claimakkoord verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
3. De staatsecretaris heeft vervolgens echter geen besluit genomen waarbij hij de aanvraag van eiser niet in behandeling neemt omdat Italië op grond van de Dublinverordening het verantwoordelijke land is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De staatssecretaris heeft evenmin een besluit genomen waarmee hij eiser opneemt in de nationale procedure en zijn asielaanvraag in behandeling neemt.
4. Op 17 augustus 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig opnemen van eiser door de staatsecretaris in de nationale procedure/de AA- procedure ten behoeve van een inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek. Eiser heeft gewezen op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 april 2023², waaruit blijkt dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Ook heeft eiser verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 7 juni 2023, waarin – kort gezegd – is geoordeeld dat de staatssecretaris de overdrachtstermijn niet mag laten vollopen.³
1. Verordening (EU) 604/2013.
5. De staatssecretaris heeft hier op 21 augustus 2023 op gereageerd met de mededeling dat de wettelijke beslistermijn voor het beslissen op het asielverzoek nog niet is aangevangen en dat er daarom ook geen sprake kan zijn van een geldige ingebrekestelling. Inzake het verzoek om eiser op te nemen in de nationale procedure wordt erop gewezen dat er momenteel geen overdrachten worden uitgevoerd naar Italië, en er ook geen overdrachtsbesluiten genomen worden. Het is niet duidelijk hoe lang de situatie in Italië zich zal blijven voordoen. De situatie in Italië kan binnen de uiterste overdrachtstermijn nog veranderen. Om die reden zullen vreemdelingen met een claimakkoord voor Italië niet bij voorbaat opgenomen worden in de nationale procedure.
6. Op 11 september 2023 heeft eiser een beroep ingesteld vanwege het uitblijven van een besluit om eiser op te nemen in de nationale procedure en zijn aanvraag in behandeling te nemen.
7. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
8. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt het beroep niet tijdig van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
10. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. Een beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft als doel de betrokkene rechtsbescherming te bieden wanneer een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet de van toepassing zijnde wettelijke beslistermijnen in acht neemt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2010, waarin is overwogen dat tegen het niet tijdig nemen van een ambtshalve te nemen besluit geen beroep kan worden ingesteld indien in de wet geen termijn is bepaald waarbinnen een dergelijk besluit moet zijn genomen.⁴ Het opnemen van een vreemdeling in de nationale procedure om daarmee de asielaanvraag te behandelen, is echter geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waarvoor een wettelijke beslistermijn van toepassing is.
11. Daarbij komt dat de beslissing wanneer de algemene asielprocedure feitelijk start, een beslissing inzake de procedure is ter voorbereiding van een besluit op de asielaanvraag als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb, waartegen geen bezwaar en beroep openstaat tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft. Een dergelijk gevolg is niet gesteld of gebleken. Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat uit de reactie van de staatsecretaris op de ingebrekestelling ook geen feitelijke handeling kan worden afgeleid, zodat artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) evenmin van toepassing is. Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2020 en de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2022.⁵
4 Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2010:BM3260, r.o. 2.6.
13. Het voorgaande betekent dat een beroep niet tijdig in dit geval niet het juiste rechtsmiddel voor eiser is, en dat zijn beroep daarom niet-ontvankelijk is.
14. Voor zover eiser ook heeft bedoeld te stellen dat er niet tijdig is beslist op zijn asielaanvraag, leidt ook dat tot een niet-ontvankelijk beroep.
15. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw, wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven. Deze termijn kan onder omstandigheden verlengd worden.
16. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
16. Tussen partijen is in geschil of verweerder eiser gezien de genoemde uitspraken van de Afdeling direct moet worden opgenomen in de nationale procedure omdat duidelijk is dat Nederland verantwoordelijk is of dat het verstrijken van de uiterlijke overdrachtstermijn afgewacht mag worden omdat op dat moment pas daadwerkelijk duidelijk is dat Nederland verantwoordelijk is. Daarmee is dus tussen partijen in geschil vanaf welke datum de beslistermijn gezien het gestelde in artikel 42, zesde lid, van de Vw voor de asielaanvraag is gaan lopen. Echter, van welke datum ook uitgegaan zal worden, de beslistermijn was op het moment van de ingebrekestelling slechts iets meer dan drie maanden na het indienen van de asielaanvraag nog niet verstreken. De ingebrekestelling van eiser is daarom in ieder geval prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van het beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
16. De stelling van eiser ter zitting – naar de rechtbank begrijpt – dat er anders geen effectief rechtsmiddel voor hem beschikbaar is, maakt het voorgaande niet anders. Wanneer de staatssecretaris, zoals hij in zijn reactie op de ingebrekestelling heeft laten weten wanneer de uiterlijke overdrachtstermijn verstreken is, wel een besluit op de asielaanvraag neemt, kan eiser daartegen – wat dat besluit ook zal inhouden – rechtsmiddelen aanwenden en zijn bezwaren zoals verwoord in overweging 4. ter toetsing voorleggen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.