Overwegingen
Totstandkoming van het besluit
1. Eiser stelt de Afghaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft op 26 september 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw, waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordeningis vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 4 september 2022 via Italië het Schengengebied is binnengekomen. Nederland heeft daarom bij Italië een overnameverzoek gedaan. Op 12 januari 2023 is er een zogenoemd fictief claimakkoord tot stand gekomen.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit op 3 mei 2023 ingetrokken.
4. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd omdat hij duidelijkheid wenst over de vraag of hij wordt opgenomen in de nationale asielprocedure. Ook vraagt hij zich af van welke ingangsdatum moet worden uitgegaan bij de vaststelling van de wettelijke termijn waarbinnen op die aanvraag moet worden beslist.
Heeft eiser procesbelang bij zijn beroep?
5. Omdat het bestreden besluit is ingetrokken dient allereerst beoordeeld te worden of eiser nog wel procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit.
6. Verweerder stelt dat er geen sprake is van procesbelang tegen het ingetrokken besluit. Daarbij wijst hij er op dat aan eiser een vergoeding van de proceskosten is aangeboden en dat eiser zal worden opgenomen in de nationale asielprocedure na het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum. Dat is op 12 juli 2023. Ter onderbouwing van zijn standpunt over het ontbreken van procesbelang verwijst verweerder naar een uitspraak van de Afdelingvan 5 augustus 2020.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 6:19, zesde lid, van de Awbvolgt dat de intrekking of vervanging van een besluit niet in de weg staat aan vernietiging daarvan als de indiener van het beroepschrift daar belang bij heeft.
8. De rechtbank is met eiser van oordeel dat hij procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het ingetrokken besluit. Dit belang is gelegen in wat eiser kan bereiken bij de vaststelling van de onrechtmatigheid van het besluit, namelijk dat verweerder de inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag aan zich trekt. Anders dan in de zaak van de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020 is in de zaak van eiser de overdrachtstermijn van 6 maanden nog niet verstreken en kan een vernietiging van het ingetrokken besluit leiden tot de vaststelling dat verweerder al voor het verstrijken van die termijn verantwoordelijk moet worden gehouden voor de inhoudelijke behandeling van de onderhavige asielaanvraag die hij op 26 september 2022 heeft ingediend.
Moet verweerder de asielaanvraag van eiser in behandeling nemen?
9. De rechtbank overweegt als volgt. De Italiaanse autoriteiten hebben EU-lidstaten bij ‘circular letter’ van 5 december 2022 verzocht om overdrachten aan Italië tijdelijk op te schorten vanwege een gebrek aan opvangfaciliteiten. In de daaropvolgende periode zijn de overdrachten niet hervat. Na 7 februari 2023 is er geen nadere informatie meer van Italië ontvangen omtrent de overdracht van Dublinclaimanten. In haar uitspraken van 26 april 2023heeft de Afdeling overwogen dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dat de overdrachtsbesluiten die verweerder in die zaken ten aanzien van de vreemdelingen heeft genomen onrechtmatig zijn.
10. Uit de voormelde gang van zaken en de vermelde uitspraken van de Afdeling volgt dat ook het (ingetrokken) besluit waarmee eisers asielaanvraag niet in behandeling is genomen onrechtmatig is. Dit betekent ook dat de Nederlandse autoriteiten nu verantwoordelijk zijn geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Dat zal de rechtbank hierna uitleggen.
11. Uit de recente Afdelingsjurisprudentieblijkt niet, naar het oordeel van de rechtbank, dat verweerder de ruimte heeft om nader te motiveren dat, of te onderzoeken of ten aanzien van Italië wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de verklaringen van verweerders gemachtigde ter zitting en uit het beleid van verweerder dat is opgenomen in IB 2023/38komt ook naar voren dat verweerder geen nader onderzoek doet naar de situatie in Italië. De werkwijze van verweerder in Dublin Italië-zaken is nu om zowel in lopende als nieuwe zaken de asielaanvragen pas inhoudelijk te gaan behandelen nadat de overdrachtstermijn van 6 maanden in die individuele zaken is verstreken. Dit in de hoop dat de situatie in Italië binnen die termijn zodanig ten goede verandert dat Dublinclaimanten weer naar Italië kunnen worden overgedragen.
12. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn bij brief van 16 mei 2023 en ter zitting verwoorde standpunt dat hij, ondanks dat in de Afdelingsuitspraken van 26 april 2023 is geoordeeld dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, nog discretionaire ruimte heeft om te wachten met het opnemen van eiser in de nationale asielprocedure totdat de overdrachtstermijn in zijn zaak is verstreken. In de eerste plaats strookt de opvatting en de werkwijze van verweerder niet met het onder punt 5 van de preambule van de Dublinverordening vermelde uitgangspunt dat snel moet worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is. Dit om de daadwerkelijke toegang voor de vreemdeling tot de asielprocedure te waarborgen en de doelstelling om het asielverzoek snel te behandelen niet te ondermijnen. Ten tweede strookt het niet met het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Daaruit volgt, voor zover relevant, dat indien het niet mogelijk is een vreemdeling over te dragen aan een lidstaat vanwege vrees voor een schending van artikel 4 van het Handvest vanwege systeemfouten in het asiel- of opvangsysteem (in dit geval Italië) en er geen andere criteria zijn op grond waarvan de vreemdeling kan worden overgedragen aan een lidstaat, de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast (in dit geval Nederland) verantwoordelijk blijft voor de behandeling van de asielaanvraag. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval voor. Gelet hierop bestaat er, anders dan verweerder meent, geen (discretionaire) ruimte om het in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser uit te stellen tot na het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum in zijn zaak. Verweerder stelt weliswaar terecht dat de grondslag voor het, voorafgaand aan het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum, opnemen van eisers asielaanvraag in de nationale procedure moet worden gezocht in artikel 17 van de Dublinverordening. Dat betekent echter niet dat er voor verweerder nu nog een discretionaire bevoegdheid bestaat om te wachten met het in behandeling nemen van eisers aanvraag. Immers, in C2/5 van de Vc, waarin verweerder beleidsregels heeft neergelegd voor de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, is bepaald dat de IND de bevoegdheid om asielverzoeken te behandelen in ieder geval gebruikt als er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat (in dit geval Italië) zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Die situatie doet zich hier voor en de voormelde beleidsregel is ook in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en het voormelde uitgangspunt van punt 5 van de preambule van die Verordening.
13. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het ingetrokken besluit en draagt verweerder op om eiser op te nemen in de nationale asielprocedure. De rechtbank ziet geen reden om, zoals door eiser is gevraagd, te beoordelen en vast te stellen vanaf welk moment de termijn waarbinnen op eisers asielaanvraag moet worden beslist ingaat. Die beoordeling en vaststelling vallen, zo vindt de rechtbank, buiten het kader van de beoordeling van dit beroep dat gericht is tegen een besluit tot het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag. Als eiser op enig moment na deze uitspraak van mening is dat de beslistermijn op zijn asielaanvraag is verlopen zonder dat al op de aanvraag is beslist, dan kan hij daartegen een rechtsmiddel aanwenden. De Algemene wet bestuursrecht voorziet in die mogelijkheid.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).