ECLI:NL:RBDHA:2024:13862
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid en gegrondheid van een opvolgende asielaanvraag en de gevolgen van termijnoverschrijding door de minister van Asiel en Migratie
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de minister van Asiel en Migratie, die volgens eiser niet tijdig heeft beslist op zijn opvolgende asielaanvraag van 17 januari 2022. De rechtbank heeft op 12 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was. De rechtbank stelt vast dat de minister de beslistermijn heeft overschreden, en dat eiser na het verstrijken van deze termijn in gebreke heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat de overschrijding van de termijn van 21 maanden, zoals vastgelegd in de Procedurerichtlijn, niet automatisch leidt tot inwilliging van de aanvraag, maar dat de minister wel een beslistermijn moet worden opgelegd.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is. De minister moet binnen een termijn van twee weken na de uiterlijke datum van de zienswijze op het voornemen van 30 juli 2024 een besluit nemen op de aanvraag. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 200 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser krijgt ook een vergoeding voor zijn proceskosten van € 437,50, omdat de zaak van licht gewicht is en alleen de vraag van termijnoverschrijding betreft.
De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de minister op om binnen de gestelde termijn een besluit bekend te maken. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier, en is openbaar gemaakt.