ECLI:NL:RBDHA:2024:13788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.1940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep dat eiser heeft ingediend wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 17 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij brief van 30 december 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 20 januari 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Verweerder heeft op 6 februari 2023 op dit beroep niet tijdig beslissen gereageerd met een verweerschrift. Op 18 juli 2023 heeft verweerder de aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Eiser heeft tegen dit afwijzende besluit op de asielaanvraag afzonderlijk beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank doet in deze zaak uitspraak zonder zitting, omdat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting houden niet nodig is. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van zes maanden op 18 september 2022 is verstreken. De ingebrekestelling van 30 december 2022 is niet prematuur ingediend. Echter, met het besluit van 18 juli 2023 heeft verweerder alsnog op de aanvraag van eiser beslist. Dit betekent dat eiser op dit moment geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom niet-ontvankelijk.

De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die de gemachtigde van eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn vastgesteld op € 437,50. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde van eiser. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1940

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Akhiat),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep dat eiser heeft ingediend wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
1.1
Eiser heeft op 17 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2
Bij brief van 30 december 2022, door verweerder ontvangen op 3 januari 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
1.3
Eiser heeft vervolgens op 20 januari 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
1.4
Verweerder heeft op 6 februari 2023 op dit beroep niet tijdig beslissen gereageerd met een verweerschrift.
1.5
Verweerder heeft met het besluit van 18 juli 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond [1] .
1.6
Eiser heeft tegen dit afwijzende besluit op de asielaanvraag afzonderlijk beroep (NL23.23331) ingesteld bij de rechtbank.
1.7
Bij uitspraak van 22 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:13306) heeft de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond verklaard.
1.8
De rechtbank doet in deze zaak - het beroep niet tijdig beslissen (NL23.1940) -uitspraak zonder zitting, omdat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting houden in deze zaak niet nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij een dergelijk beroep niet tijdig beslissen kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
3. Niet in geschil tussen partijen is dat beslistermijn van zes maanden op 18 september 2022 is verstreken. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling van 30 december 2022, ontvangen door verweerder op 4 januari 2023 daarmee niet prematuur is ingediend. Na ontvangst van de ingebrekestelling zijn ook meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 20 januari 2023 beroep niet tijdig beslissen heeft ingesteld bij de rechtbank.
4. Echter, met het besluit van 18 juli 2023 heeft verweerder alsnog op de aanvraag van eiser beslist. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat eiser op dit moment geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [3] De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom niet-ontvankelijk.
5. In hetgeen in rechtsoverweging 3 van deze uitspraak is overwogen ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die de gemachtigde van eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- per punt, wegingsfactor 0,5). [4] De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over verzet
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De verzenddatum van de uitspraak ziet u hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, en artikel 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3348.
4.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2024.