ECLI:NL:RBDHA:2024:13788
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.I.H. Kerstens-Fockens
- M.J.J. Roks
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenveroordeling
In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep dat eiser heeft ingediend wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 17 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij brief van 30 december 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 20 januari 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Verweerder heeft op 6 februari 2023 op dit beroep niet tijdig beslissen gereageerd met een verweerschrift. Op 18 juli 2023 heeft verweerder de aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Eiser heeft tegen dit afwijzende besluit op de asielaanvraag afzonderlijk beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank doet in deze zaak uitspraak zonder zitting, omdat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting houden niet nodig is. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van zes maanden op 18 september 2022 is verstreken. De ingebrekestelling van 30 december 2022 is niet prematuur ingediend. Echter, met het besluit van 18 juli 2023 heeft verweerder alsnog op de aanvraag van eiser beslist. Dit betekent dat eiser op dit moment geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom niet-ontvankelijk.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die de gemachtigde van eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn vastgesteld op € 437,50. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde van eiser. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.