ECLI:NL:RBDHA:2024:13306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.23331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Somaliër afgewezen wegens onvoldoende bewijs van vervolging bij terugkeer naar Mogadishu

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Somalische nationaliteit, heeft op 17 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 18 juli 2023 door verweerder als ongegrond is afgewezen. Eiser heeft zijn asielaanvraag gebaseerd op problemen met Al Shabaab in zijn thuisland, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Mogadishu een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank stelt vast dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser geen persoonlijke problemen met Al Shabaab heeft gehad in Mogadishu en dat zijn familie daar zonder problemen verblijft. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij nog steeds in de negatieve belangstelling van Al Shabaab staat.

De rechtbank overweegt dat de situatie in Mogadishu niet zodanig is dat er sprake is van een algehele 15c-situatie, waarbij de enkele aanwezigheid van eiser al leidt tot een risico op ernstige schade. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de mate van willekeurig geweld in Mogadishu niet zodanig hoog is dat dit voor iedere vreemdeling een risico op ernstige schade met zich meebrengt. Eiser heeft geen individuele elementen aangevoerd die een verhoogd risico op ernstige schade kunnen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het terugkeerbesluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23331

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Akhiat),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Imami – Kalloemisier).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1
Eiser heeft op 17 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 18 juli 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond [1] .
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Ware als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1994 en de Somalische nationaliteit te hebben. Eiser is in 2021 uit Mogadishu gevlucht en via Turkije en Griekenland de Europese Unie ingereisd. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij tijdens zijn verblijf in de streek [plaats] in Somalië problemen heeft gehad met Al Shabaab, omdat hij weigerde zich bij hen aan te sluiten.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen met Al Shabaab in [plaats].
3.1
Beide relevante elementen zijn door verweerder geloofwaardig geacht.
3.2
De asielaanvraag is afgewezen, omdat van zwaarwegendheid geen sprake is.
3.3
Verweerder acht niet aannemelijk dat eiser gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Mogadishu, Somalië. Niet gebleken is namelijk dat eiser problemen met Al Shabaab heeft vanwege zijn ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.
3.4
Daarnaast acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Mogadishu een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] loopt. Redengevend daarvoor is dat eiser in Mogadishu geen persoonlijke problemen met Al Shabaab heeft gehad en dat niet gebleken is dat eiser ook in Mogadishu in de negatieve belangstelling van Al Shabaab of diens spionnen en informanten staat. Verweerder heeft daarbij betrokken dat de naasten van eiser, zijn oom en tante, zonder problemen in Mogadishu verblijven en dat niet geloofd wordt dat de zoon van een zekere Hisham gedood is door Al Shabaab, nadat hij eiser had geholpen om van Ja’ar naar Mogadishu te vluchten. Nu eiser gezond en in staat om te reizen is, sterke banden met Mogadishu heeft, omdat hij het merendeel van zijn leven daar gewoond heeft en bovendien hooggeschoold is en daarmee voldoende kans op werk heeft, acht verweerder het voldoende aannemelijk dat eiser zich weer opnieuw kan vestigen in Mogadishu.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eiser verwijst daarbij naar meerdere passages van het meest recente Algemeen Ambtsbericht Somalië van juni 2023.
4.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat uit het ambtsbericht blijkt dat de Somalische federale overheid niet in staat is om haar burgers tegen schending van artikel 3 van het EVRM te beschermen. Door het regelmatig plegen van grootschalige aanslagen op openbare, drukbezochte plekken lopen burgers het risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld en is volgens eiser geen sprake van incidentele, op specifieke vijanden gerichte aanslagen van Al Shabaab, maar van willekeurig geweld.
4.2
Eiser stelt zich daarbij ook op het standpunt dat uit het ambtsbericht niet valt af te leiden dat Al Shabaab zich inspant om willekeurige burgerdoden bij hun aanslagen te minimaliseren. Dergelijke acties blijken niet uit de tekst van het ambtsbericht en de bronnen waar dit op gebaseerd is. Gelet op het hoge dodental bij aanslagen in Mogadishu vindt eiser het niet aannemelijk dat de gestelde vooraf gegeven waarschuwingen van Al Shabaab voor het plegen van aanslagen aannemelijk is of leidt tot minimaliseren van het aantal willekeurige burgerslachtoffers.
4.3
Bovendien miskent verweerder met het bestreden besluit dat uit het ambtsbericht blijkt dat Al Shabaab nog steeds een aanzienlijk netwerk van informanten en spionnen in Mogadishu heeft. Vanwege de geloofwaardig geachte problemen met Al Shabaab in Ja’ar is het daarom aannemelijk dat nog steeds negatieve belangstelling voor eiser bestaat en dat eiser bij terugkeer naar Mogadishu mogelijk als specifiek doelwit zal worden gezien.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Mogadishu een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM loopt. Redengevend daarvoor is het volgende.
Persoonlijke vrees voor ernstige schade
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de geloofwaardig geachte problemen in Ja’ar nog steeds een persoonlijke risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Mogadishu. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat Al Shabaab niet aan de macht is in Mogadishu en dat ook niet is gebleken waarom eiser nog steeds in de negatieve belangstelling van Al Shabaab staat vanwege zijn eerdere problemen met hen in Ja’ar. Verweerder heeft in dit kader aan eiser mogen tegenwerpen dat hij na zijn vlucht uit Ja’ar enige tijd zonder problemen in Mogadishu heeft kunnen verblijven en dat zijn oom en diens echtgenote waar eiser destijds bij verbleef ook nooit problemen hebben gehad met Al Shabaab vanwege eiser. De stelling dat eiser bij terugkeer nog steeds gevaar loopt vanwege de aanwezigheid van vele spionnen en informanten van Al Shabaab wordt dan ook niet gevolgd. De rechtbank volgt eiser daarom ook niet in zijn stelling dat hij nog steeds als een specifiek doelwit van Al Shabaab zal worden gezien na terugkeer naar Mogadishu. Van een risico op ernstige schade vanwege gericht geweld van Al Shabaab tegen eiser persoonlijk is dan ook niet gebleken. De beroepsgronden slagen niet.
Meest uitzonderlijke situatie artikel 15c Kri
5.2
Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn [3] (afgekort: Kri) heeft verweerder ter zitting betoogd dat de mate van willekeurig geweld in Mogadishu niet zodanig hoog is dat eenieder, vanwege zijn enkele aanwezigheid daar, al een risico loopt op ernstige schade. Van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15c Kri is dan ook geen sprake.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat momenteel geen sprake is van een algehele 15c-situatie in Mogadishu, Somalië, waarbij de enkele aanwezigheid van eiser al leidt tot een risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict. Verweerder heeft daarvoor betekenis mogen toekennen aan het momenteel geldende landenbeleid [4] voor Somalië en de nadere toelichting daarop in de kamerbrief [5] van verweerder van mei 2024 en de daarbij behorende bijlage. De verwijzingen van eiser naar het Algemeen Ambtsbericht Somalië van juni 2023 scheppen het beeld dat er de laatste jaren een toename van geweldsincidenten en dodelijke burgerslachtoffers is geweest in Mogadishu. Dit wordt door verweerder niet miskend. Met de verwijzing naar de Kamerbrief en bijbehorende bijlage over de 15c-situatie heeft verweerder zich - naar het oordeel van de rechtbank – echter gemotiveerd op standpunt gesteld dat uit het Ambtsbericht van 2023 nog onvoldoende af te leiden valt dat de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie in Mogadishu, Somalië zodanig uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden, bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade bestaat. De rechtbank overweegt daarbij dat sprake dient te zijn van
‘the most extreme cases of general violence’en dat van die situatie op dit moment nog onvoldoende sprake is.
Minder uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c Kri
5.4
Uit een arrest [6] van het Hof van Justitie en een zeer recente uitspraak van de Afdeling [7] volgt vervolgens ook dat wanneer geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15c van de Kri sprake kan zijn van een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict, indien de betreffende vreemdeling met individuele elementen aannemelijk kan maken dat hij een verhoogd risico daarop loopt. Dit is de zogenaamde ‘minder uitzonderlijke situatie’ en hierbij geldt een glijdende schaal: hoe meer willekeurig geweld er plaatsvindt, hoe minder individuele elementen nodig zijn om een risico op ernstige schade aan te nemen..
5.5
Niet in geschil tussen partijen is dat er willekeurig geweld plaatsvindt in Mogadishu. Verweerder heeft zich ter zitting echter op het standpunt gesteld dat eiser geen individuele elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat hij een verhoogd risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld loopt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser dergelijke individuele factoren niet met stukken of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. De door eiser gestelde vrees vanwege zijn eerdere problemen met Al Shabaab in Ja’ar ziet op een vrees voor gericht geweld, en niet op een vrees vanwege willekeurig geweld en deze doet in dit verband dan ook niet ter zake. Het beroep op de minder uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15 Kri slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Het terugkeerbesluit blijft in stand.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004.
4.Zoals volgt uit paragraaf C7/30.4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.Zie deze link:
6.Zie het
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927.