ECLI:NL:RBDHA:2024:13785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.27053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag op 3 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van de minister ondersteunt en het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat door Bulgarije is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat hij in Bulgarije slecht behandeld wordt en dat hij niet in staat is om te klagen over zijn situatie. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat hij slecht behandeld is en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat klagen in Bulgarije onmogelijk of zinloos is. De rechtbank volgt de minister in haar stelling dat eiser niet heeft aangetoond dat er een reëel risico bestaat op schending van zijn rechten na overdracht aan Bulgarije. De rechtbank concludeert dat er geen motiveringsgebrek is in het bestreden besluit en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.27053
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),

en
de minister van Veiligheid en Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan er worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het niet eenvoudig is om te klagen in een voor hem onbekende situatie en om daarin inzichten te krijgen in zijn rechten, om die vervolgens te kunnen effectueren. In diezelfde onbekende situatie wordt hij namelijk ook al slecht behandeld. Uit het AIDA-rapport 2023, update april 2024, blijkt ook dat asielzoekers in Bulgarije in de praktijk lastig aan informatie kunnen komen over hun rechten en plichten in de asielprocedure. Verder blijkt nergens uit dat eiser de mogelijkheid heeft gehad om zich in Bulgarije te beklagen. De minister heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over zijn ervaringen in het detentiecentrum niet in Bulgarije heeft kunnen klagen. Vanwege het voornoemde is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 27 juni 2024² geoordeeld dat er ten aanzien van Bulgarije in het algemeen mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd. Ten eerste is van belang dat eiser in de beroepsgronden stelt dat hij slecht is behandeld, maar dit niet verder heeft toegelicht of onderbouwd. Tijdens het gehoor heeft eiser verklaard dat hij respectloos werd behandeld, maar dat ook niet verder toegelicht. Het is dus onduidelijk op welke wijze eiser slecht is behandeld en of die behandeling in strijd is met artikel 4 van het Handvest of met andere internationale verplichtingen van Bulgarije. De rechtbank volgt de minister verder in haar stelling dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft geprobeerd om over zijn ervaringen in het detentiecentrum te klagen. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat klagen in Bulgarije niet mogelijk of bij voorbaat zinloos zou zijn. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld. De gemachtigde van de minister heeft in dit verband ter zitting terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2023³. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.