In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R. Verspaandonk, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvraag werd afgewezen op 23 december 2022, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 2 oktober 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 22 augustus 2024 behandeld, waarbij eisers bijgestaan werden door een tolk en hun gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat eisers geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, zoals vastgesteld door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) op 14 april 2021. Dit leidde tot de stopzetting van hun bijstandsuitkering. De eisers hebben opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij geen geldige verblijfstitel hebben. De rechtbank stelt vast dat eisers niet gelijkgesteld kunnen worden met een Nederlander, zoals vereist door artikel 11 van de PW, en dat er geen dringende redenen zijn om hen toch bijstand te verlenen.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eisers ongegrond is, wat betekent dat zij geen recht hebben op een bijstandsuitkering per 21 december 2022. De rechtbank wijst ook op het feit dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk en is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.