ECLI:NL:RBDHA:2024:13444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 24_3504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oplegging van een ROV-maatregel door het COa in het kader van asielzoekersopvang

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) beoordeeld. Eiser had een ROV-maatregel opgelegd gekregen, waarbij zijn wekelijkse vergoeding van €14,47 werd ingehouden. Deze maatregel was het gevolg van een e-mail die eiser had gestuurd, waarin hij COa-medewerkers en het AZC op een ongepaste manier vergeleek met nazi's en Auschwitz. De rechtbank heeft op 27 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het COa aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de opgelegde maatregel niet onrechtmatig is. Eiser had in zijn e-mail een vorm van verbale agressie getoond, wat in strijd is met de huisregels van de opvang. De rechtbank stelt vast dat het COa de bevoegdheid heeft om maatregelen op te leggen bij overtredingen van deze regels, en dat de maatregel in dit geval proportioneel was. Eiser's argument dat zijn uitlatingen onder de bescherming van artikel 10 van het EVRM vallen, wordt verworpen. De rechtbank concludeert dat de inperking van de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd is in het belang van de veiligheid van medewerkers en bewoners van asielzoekerscentra.

Eiser betoogt verder dat het COa een lichtere maatregel had moeten opleggen, maar de rechtbank oordeelt dat het COa terecht heeft gekozen voor de ROV-maatregel 1, gezien de ernst van de gedragingen van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de maatregel in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/3504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het COa van 18 februari 2024, waarin aan eiser een ROV-maatregel 1 is opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het COa deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de maatregel. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Het COa heeft eiser een ROV-maatregel 1 opgelegd. Deze maatregel houdt in dat eenmalig de wekelijkse vergoeding van €14,47 wordt ingehouden. De aanleiding voor het opleggen van deze maatregel is dat eiser COa-medewerkers onheus heeft bejegend door in een mailbericht COa-medewerkers en het AZC met moordende nazi’s en Auschwitz te vergelijken. De gedraging heeft overlast van geringe impact doen ontstaan.
5. Op grond van artikel 5 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers staat er beroep bij de rechtbank open tegen het bestreden besluit.
Mocht het COa de ROV-maatregel 1 opleggen?
6. Eiser betoogt dat deze maatregel ten onrechte is opgelegd. Eiser ontkent niet de mail te hebben geschreven maar het is van belang dat wordt gekeken naar de context waarin deze uitspraak is gedaan. Hij had al vaker geklaagd bij het COa over problemen en overlast, maar deze klachten werden volgens hem niet serieus genomen. Eiser heeft in een moment van ultieme frustratie de mail geschreven, maar heeft hierbij niet de intentie gehad om iemand te beledigen. Daarbij komt ook dat de maatregel niet deugdelijk is gemotiveerd en het schort aan dossieropbouw. Uit de stukken waarop de maatregel gebaseerd is, volgt dat er meerdere klachten tegen eiser zijn geweest door de politie, instanties en andere Russische bewoners. Dit wordt echter alleen gesteld, maar de klachten zelf zijn geen onderdeel van deze stukken. Eiser heeft ook nooit eerder gehoord dat er klachten over hem zijn ingediend. Gelet hierop is de opgelegde maatregel volgens eiser onrechtmatig.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Op grond van de artikelen 10 en 19 van de Regeling verstrekking asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) heeft het COa de bevoegdheid om bij wijze van maatregel verstrekkingen te onthouden, onder meer als een bewoner zich niet aan de huisregels van de opvangvoorziening houdt. In de huisregels is opgenomen dat elke vorm van agressie verboden is en dat agressief en gewelddadig gedrag naar COa-medewerkers zwaarder wordt bestraft. De werkwijze van het COa bij het opleggen van maatregelen is neergelegd in het Maatregelenbeleid COa. Hieruit volgt dat als er sprake is van een incident met geringe impact, het COa aan een bewoner een ROV-maatregel 1 kan opleggen. Dit houdt in dat gedurende de maximale periode van een week het leefgelddeel van het weekgeld wordt ingehouden. Als voorbeeld van een gedraging met geringe impact wordt gegeven ‘lichte agressie en geweld zonder schade, zoals negatieve uitlatingen over medebewoners in een gesprek met een COa-medewerker’.
6.2.
Eiser heeft in zijn mail van 12 februari 2024, gericht aan medewerkers van het COa, geschreven:
“Maybe you enjoy bullying quiet residents or is this a form of sophisticated local genocide: in Auschwitz the Nazis killed Jews with their own hands, and in AZC [locatie] COA empoyees encourage the mockery of refugees from Russia?”
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit worden gezien als een vorm van (verbale) agressie en daarmee een overtreding van de huisregels. De gedraging van eiser is ook (ten minste) gelijk te stellen aan het voorbeeld van ‘negatieve uitlatingen over medebewoners in een gesprek met een COa-medewerker’, zoals genoemd in het Maatregelenbeleid. Het COa heeft deze uitlating dan ook kunnen aanmerken als een overtreding met een geringe impact. Het opleggen van de maatregel is gedaan volgens de voorschriften en niet onrechtmatig.
6.3.
De context van de gedraging maakt dit niet anders, want eiser had op een andere manier zijn frustraties moeten uiten. Deze gedraging is ook de directe aanleiding geweest voor het opleggen van de maatregel, zoals door de gemachtigde van het COa op de zitting is toegelicht. Eventuele andere klachten over eiser zijn niet aan de maatregel ten grondslag gelegd zodat een mogelijk achterliggend dossier over die klachten ook niet relevant is.
Is de oplegging van de maatregel in strijd met artikel 10 van het EVRM?
7. Eiser betoogt dat de door het COa opgelegde maatregel onrechtmatig is, omdat zijn uitlatingen vallen onder de bescherming van artikel 10 van het EVRM. Hij wijst hierbij op verschillende uitspraken uit strafzaken [1] waaruit volgens eiser blijkt dat sommige beledigende uitlatingen onder de vrijheid van meningsuiting vallen waardoor niet kan worden gezegd dat het COa proportioneel heeft gehandeld door een maatregel op te leggen.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. Een inperking van de vrijheid van meningsuiting is mogelijk wanneer deze inperking bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is. Zoals onder rechtsoverweging 6.1 is overwogen is het opleggen van de maatregel en daarmee de inperking van de vrijheid van meningsuiting bij wet voorzien
.Deze wetgeving en het beleid over de maatregelen bij het overtreden van de huisregels van het COa, zijn ook nodig in het belang van de veiligheid van de medewerkers en bewoners van asielzoekerscentra. De uitspraken waar eiser naar verwijst, waaruit blijkt dat sommige beledigende uitlatingen onder de vrijheid van meningsuiting vallen, zijn strafrechtelijke procedures. Daarnaast is in die uitspraken geoordeeld dat er sprake is van uitlatingen die niet onnodig grievend waren, gedaan werden in het openbaar en bijdroegen aan het publieke debat. Eiser erkent zelf dat zijn uitspraken niet zijn gedaan in het openbaar en geen bijdrage leveren aan het publieke debat. Reeds daarom slagen de verwijzingen niet. Voor zover eiser stelt dat zijn uitlatingen niet onnodig grievend zijn, is van belang dat sprake was van een concrete belediging van COa-medewerkers. De rechtbank ziet geen reden waarom zo een grievende opmerking nodig zou zijn. De uitlatingen van eiser vallen dus niet onder de bescherming van artikel 10 van het EVRM.
Had het COa een lichtere maatregel moeten opleggen?
8. Eiser betoogt dat het COa ook had kunnen volstaan met een lichter middel. Uit het maatregelenbeleid volgt dat bij een gedraging ‘met een geringe impact’ ook een maatregel zonder inhouding kan worden opgelegd. Het COa heeft gekozen voor een ROV-maatregel 1 zonder te motiveren waarom niet volstaan kon worden met een maatregel zonder inhouding. Eiser is van mening dat het COa conform de Algemene wet bestuursrecht en haar eigen beleid zou moeten motiveren waarom niet is gekozen voor een lichter middel. Het COa had rekening moeten houden met de geschetste context. Eiser was geïrriteerd en had al meerdere keren geklaagd over zijn situatie.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. Het COa heeft terecht in het bestreden besluit aangegeven dat gezien de ernst van het incident, de impact die de gedraging van eiser heeft gehad op de medewerkers en de inhoud van de uitleg en verdediging van eiser geen reden wordt gezien om de maatregel bij te stellen. Naar aanleiding van het voornemen is er met eiser een gesprek gevoerd en eiser heeft tijdens dit gesprek geen blijk gegeven van berouw of inzicht dat zijn uitingen te ver zijn gegaan. Het COa heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien voor het opleggen van een lichtere maatregel.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de maatregel in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D Steenbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp. Noord-Holland, 23 maart 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2320, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9580, Gerechtshof Amsterdam, 12 augustus 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2279.