ECLI:NL:RBDHA:2024:13345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en rechtmatigheid van de maatregel na asielbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was opgelegd op 14 mei 2024 op basis van verschillende gronden uit de Vreemdelingenwet. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, die op 8 juni 2024 werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot de datum van de afwijzing van de asielaanvraag en dat de voortduring van de maatregel na deze datum ook rechtmatig was. Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in het proces van uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende stappen had ondernomen, waaronder het indienen van een aanvraag voor een laissez-passer bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat er geen zicht op uitzetting was, maar dat dit niet relevant was voor de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31890

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft op 14 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond), b (b-grond), c (c-grond) en d (d-grond), van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank van deze voortduring in kennis gesteld. Deze kennisgeving
wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft desgevraagd op 19 augustus 2024 een reactie op de beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 20 augustus 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 6 juni 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 5 juni 2024, rechtmatig was. [2] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 5 juni 2024.
4. De rechtbank stelt vast dat uit het voortgangsrapport en de brief van verweerder van 19 augustus 2024 blijkt dat op 8 juni 2024 een afwijzend besluit is genomen op eisers asielaanvraag van 23 april 2024. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de maatregel van bewaring na de afwijzing van de asielaanvraag in ieder geval de c-grond en d-grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw ten grondslag worden gelegd. Verweerder heeft gelet op de c-grond de maatregel van bewaring kunnen verlengen op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw.
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Verweerder heeft pas op 12 juni 2024 een aanvraag voor een lp [3] gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten en op 14 juni 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Dat is niet voortvarend. Er is verder geen sprake van zicht op uitzetting. Het is niet duidelijk hoeveel lp’s de Marokkaanse autoriteiten de afgelopen tijd hebben verstrekt. Los daarvan had in eisers zaak een reactie van de Marokkaanse autoriteiten mogen worden verwacht.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Verweerder heeft 3,5 week na het opleggen van de maatregel van bewaring beslist op de asielaanvraag van eiser. Zoals verweerder ook heeft toegelicht, kon verweerder pas na de afwijzing van eisers asielaanvraag op 8 juni 2024 een aanvraag indienen voor een lp. Dat verweerder op 12 juni 2024 de lp-aanvraag heeft opgemaakt en deze op 17 juni 2024 heeft toegezonden aan de Marokkaanse autoriteiten is daarom onvoldoende voor de conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Verder blijkt uit het dossier dat verweerder sindsdien driemaal heeft gerappelleerd en twee vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. In de brief van 19 augustus 2024 heeft verweerder verder toegelicht dat hij deze week (week 34) wederom zal rappelleren en een vertrekgesprek zal voeren. Verweerder handelt dan ook voldoende voortvarend.
7. Voor zover eiser betoogt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, overweegt de rechtbank dat eiser rechtmatig verblijf in Nederland heeft gedurende zijn asielprocedure. Van uitzetting is daarom op dit moment geen sprake. De vraag of zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt is daarom niet van belang voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. [4]
8. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 augustus 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Laissez-passer.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552.