ECLI:NL:RBDHA:2024:9464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring – rechtsbijstand tijdens gehoor – beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [datum] 2000, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiser aanwezig was met zijn gemachtigde, mr. K. Bruin, en een tolk. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. R. Deniz.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet, met als doel de identiteit of nationaliteit van eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris een zware grond laten vallen, maar de rechtbank oordeelt dat de overige gronden voldoende zijn onderbouwd en de maatregel kunnen dragen.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn recht op rechtsbijstand tijdens het gehoor is geschonden, omdat hem niet is uitgelegd dat hij om zijn voorkeursadvocaat had kunnen verzoeken. De rechtbank oordeelt echter dat er geen schending heeft plaatsgevonden, aangezien de piketadvocaat voorafgaand aan het gehoor was gecontacteerd en eiser niet heeft aangegeven een voorkeursadvocaat te willen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22117

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Verder heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
3. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3i laten vallen. Wat eiser daartegen aanvoert, behoeft daarom geen bespreking meer.
4. Voor het overige heeft eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d en de lichte gronden 4a, 4b, 4c, 4d en 4e feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Rechtsbijstand tijdens het gehoor
5. Eiser voert aan dat tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ten onrechte aan hem is gevraagd of hij begrepen heeft dat de piketadvocaat niet bij het gehoor aanwezig kon zijn maar niet of hij daarmee akkoord ging. Er is aan eiser verder niet uitgelegd wat zijn rechten zijn en dat hij om zijn voorkeursadvocaat had kunnen verzoeken. De piketadvocaat heeft eiser na het gehoor niet meer gecontacteerd.
6. In het proces-verbaal van gehoor is vermeld dat bij het gehoor geen raadsvrouw aanwezig was, omdat deze kenbaar had gemaakt dat zij eiser op een later tijdstip zou bezoeken. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat aan eiser meegedeeld is dat hij recht heeft op een advocaat, dat aan hem de mededeling is gedaan dat de advocaat hem later zal gaan bezoeken en dat de stukken van het gehoor naar de advocaat worden opgestuurd. Eiser heeft hierop verklaard dat dit goed is.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eisers recht op rechtsbijstand tijdens het gehoor is geschonden. Gebleken is dat een piketadvocaat gecontacteerd was voorafgaand aan het gehoor. Eiser heeft niet gezegd dat hij een voorkeursadvocaat had. Uit paragraaf A5/6.5 van de Vc [4] volgt dat met het gehoor mag worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat als die advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor te kunnen of willen zijn. Daarvan was in dit geval sprake, nu de piketadvocaat had laten weten eiser later te bezoeken. Verweerder mocht dan ook eiser horen zonder dat daarbij een advocaat aanwezig was. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing ook niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juni 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.