ECLI:NL:RBDHA:2024:13309
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet na onderzoek naar rechtmatigheid van uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een uitkeringsgerechtigde, en het college van burgemeester en wethouders van Delft. Eiser ontving vanaf 1 december 2020 een uitkering op basis van de Participatiewet (Pw) samen met zijn echtgenote. Na een anonieme melding over mogelijk zwart werk, heeft de sociale recherche van de gemeente Delft een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering over bepaalde periodes en de terugvordering van teveel ontvangen bijstand ter hoogte van € 4.165,29.
In het primaire besluit van 24 februari 2022 werd het recht op bijstand ingetrokken voor de periodes van 1 december 2020 tot en met 31 december 2020 en van 1 april 2021 tot en met 30 november 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 januari 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 4 juli 2024 is behandeld. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de intrekking en terugvordering bij verweerder ligt, maar dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat eiser meer uren had gewerkt dan hij had opgegeven.
De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden van eiser als chauffeur op geld waardeerbaar waren en dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden door niet alle gewerkte uren te melden. Eiser had geen aannemelijke verklaring gegeven voor de extra gewerkte uren en had geen bewijs geleverd van zijn medische klachten. De rechtbank oordeelde dat eiser en zijn echtgenote geen recht hadden op bijstand in de betreffende periodes en dat de intrekking en terugvordering terecht waren. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiser kreeg geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.