ECLI:NL:RBDHA:2024:13305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
23_6224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boetebesluit wegens het ontbreken van een huisvestingsvergunning en de vraag naar verminderde verwijtbaarheid

In deze uitspraak van de rechtbank Den Haag op 20 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen een boetebesluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.R. Beelen, had een boete van € 10.000,- opgelegd gekregen omdat hij een woning had verhuurd zonder dat de huurders beschikten over de benodigde huisvestingsvergunning. Eiser betwistte de boete en voerde aan dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat hij herhaaldelijk had geprobeerd de huurders te bewegen om een vergunning aan te vragen. De rechtbank oordeelde dat eiser feitelijk de overtreder was, aangezien hij de eigenaar van de woning was en de huurovereenkomst had ondertekend. De rechtbank erkende echter dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid, gezien de inspanningen die eiser had geleverd om de huurders te bewegen tot het aanvragen van de vergunning. Uiteindelijk besloot de rechtbank de boete te matigen tot € 7.500,- en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.R. Beelen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hoks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een boetebesluit.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 21 juli 2023 aan eiser een boete opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het afwijzingsbesluit en verweerder verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep. [1] Verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft aan eiser een boete opgelegd, omdat hij een woning in gebruik heeft gegeven aan bewoners zonder dat zij beschikten over de benodigde huisvestingsvergunning. [2] Omdat sprake is van bedrijfsmatige verhuur heeft verweerder de boete vastgesteld op € 10.000,-. Eiser vindt dat hij ten onrechte als overtreder wordt aangemerkt. Ook vindt eiser dat de boete gematigd zou moeten worden.
Wat zijn de regels?
3. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat hij geen overtreder is. Hij kan niet worden aangemerkt als functioneel dader, want hij heeft de overtreding niet aanvaard. [3] Hij heeft poging na poging gedaan om de huurders te dwingen de huisvestingsvergunning (tijdig) aan te vragen. Dat heeft hij gedaan door zelf e-mails te sturen, te bellen, via de verhuurmakelaar contact te hebben met huurders en toezicht te houden. Ook is de huurovereenkomst onder de opschortende voorwaarde aangegaan dat huurders beschikten over een huisvestingsvergunning. Hij heeft zelfs een ingevuld formulier aan de huurders overhandigd. Daarnaast is relevant dat de aanvraag om een huisvestingsvergunning pas kan plaatsvinden als de huurovereenkomst is getekend. Verweerder heeft meerdere weken nodig om op de aanvraag te besluiten. Tegelijkertijd verlangt verweerder van verhuurders dat er geen leegstand ontstaat. Eiser wijst er verder op dat verweerder volgens zijn vaste gedragslijn geen boete had opgelegd als er ten tijde van de controle een ontvankelijke aanvraag om een huisvestingsvergunning was ingediend. De eigenlijke overtreding ziet daarom op het niet (tijdig) aanvragen van de huisvestingsvergunning en niet op het in gebruik geven van de woning zonder huisvestingsvergunning. Er kan aan hem alleen een bestuurlijke boete opgelegd worden als blijkt dat hij ook als functioneel dader wat betreft het niet aanvragen kan worden aangemerkt. Eiser wijst erop dat de huurders aan alle eisen voldeden. Het kan in redelijkheid niet van hem worden verwacht dat hij meer doet om overtredingen te voorkomen dan hij reeds doet. Verder verzoekt eiser de boete te matigen. Hij is te goeder trouw geweest en heeft zich (aantoonbaar) maximaal ingespannen om zijn huurders te bewegen een huisvestingsvergunning aan te vragen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat voor de woning een huisvestingsvergunning is vereist. Het feit waarvoor de boete is opgelegd, is het in gebruik geven van een woning zonder dat de bewoner over de benodigde huisvestingsvergunning beschikt. Eiser is de feitelijke overtreder. Hij is de eigenaar van de woning en heeft de huurovereenkomst ondertekend. Verweerder was daarom bevoegd om een boete op te leggen. De stelling van eiser dat de eigenlijke overtreding ziet op het niet (tijdig) aanvragen van de huisvestingsvergunning en dat hij niet als functioneel dader kan worden aangemerkt, slaagt daarom niet.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder de vaste gedragslijn heeft om niet meteen een boete op te leggen als er een ontvankelijke aanvraag om een huisvestingsvergunning ligt ten tijde van de controle. Verweerder wacht in dat geval de behandeling van de aanvraag af. Als er vervolgens een huisvestingsvergunning wordt verleend ziet verweerder af van het opleggen van de boete. Er wordt altijd een boete opgelegd als er geen ontvankelijke aanvraag is ingediend ten tijde van de controle. De rechtbank Den Haag heeft deze vaste gedragslijn niet onredelijk geacht. [4] Op de zitting heeft eiser gesteld dat hij een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend op het moment van de controle op 6 maart 2023, omdat een ondertekende aanvraag in ontvangst is genomen door een ambtenaar die bevoegd is te beslissen op de aanvraag. De rechtbank volgt dit betoog niet, reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat de huurders op dat moment de intentie hadden om een aanvraag om een huisvestingsvergunning te dienen. Verweerder mocht daarom zijn vaste gedragslijn volgen.
7. Op grond van artikel 5:41 van de Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten
.Eiser was bekend met de regelgeving en hij heeft niet alles gedaan wat hij in zijn macht heeft om te voorkomen dat overtredingen worden begaan. Hij had kunnen voorkomen dat de woning zonder vergunning zou worden bewoond, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de sleutels pas na het verkrijgen van de vergunning zouden worden afgegeven. [5] Dat het tot twee maanden kan duren voordat een vergunning wordt verleend, is niet zodanig lang dat dit in redelijkheid niet kan worden afgewacht. Bovendien heeft verweerder op de zitting toegelicht dat de aanvragen vanaf ongeveer medio 2020 binnen twee weken worden afgehandeld. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van een boete omdat eiser niets te verwijten valt.
8. Verweerder heeft de hoogte van de opgelegde boete gebaseerd op een wettelijk systeem. [6] Daarom moet de boete worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een te geringe financiële draagkracht kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden om de boete te matigen.
9. De rechtbank overweegt dat sprake is van een ernstige overtreding, namelijk maandenlange overtreding van de huisvestingsvergunningsplicht. De stelling van eiser dat duidelijk is dat de huurders aan alle vereisten voldeden, kan daar niet aan af doen. Verweerder heeft immers niet kunnen toetsen of de huurders aan de vereisten voldeden, omdat geen aanvraag is ingediend. Er is dan ook geen reden om de boete te matigen vanwege een beperkte ernst van de overtreding. Ook heeft eiser niet gesteld dat de boete vanwege de financiële draagkracht moet worden gematigd.
10. Er bestaat wel aanleiding om de boete te matigen wegens een verminderde verwijtbaarheid. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
10.1
Eiser heeft verklaard dat hij meerdere pogingen heeft gedaan om de huurders zo ver te krijgen dat zij een huisvestingsvergunning zouden aanvragen. Vaststaat dat de huurovereenkomst in april 2021 is aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat de huurders beschikten over een huisvestingsvergunning. Ook heeft eiser de makelaar, die de huurders had aangedragen, in een e-mailbericht van 2 april 2021 gewezen op de verplichting om een huisvestingsvergunning aan te vragen. Eind mei 2021 heeft hij contact opgenomen met deze makelaar, omdat hij nog geen huisvestingsvergunning had ontvangen van de huurders. Daarna heeft eiser twee brieven van 25 juni 2021 en 2 augustus 2021 aan de huurders gestuurd waarin hij wijst op de verplichting een vergunning aan te vragen en het feit dat hij nog geen huisvestingsvergunning heeft ontvangen. Op 2 augustus 2021 is hij ook langsgegaan bij de woning, maar werd er niet open gedaan. Ook heeft eiser, op het moment dat de huurders een extra gezinslid wilden inschrijven, de voorwaarde gesteld dat de huurders eerst een huisvestingsvergunning zouden aanvragen. In januari 2022 heeft hij een ingevulde en ondertekende aanvraag aan de huurders gegeven. Op 28 april 2022 heeft eiser de huurovereenkomst voortijdig opgezegd, onder meer omdat de huurders geen huisvestingsvergunning hadden overgelegd. Deze opzegging is door de huurders niet aanvaard. Op 12 januari 2023 heeft eiser de huurders schriftelijk meegedeeld dat de huurovereenkomst niet zou worden verlengd en dat zij de woning op 3 maart 2023 zouden moeten verlaten. Op 6 maart 2023 is de woning gecontroleerd. Pas op 31 maart 2023 hebben de huurders de woning verlaten.
10.2
Weliswaar heeft eiser niet onomstotelijk aangetoond dat hij al deze pogingen heeft ondernomen, maar hij heeft wel een begin van bewijs geleverd met de stukken die hij ter onderbouwing hiervan heeft overgelegd. Gelet hierop en de toelichting van eiser ter zitting acht de rechtbank daarom voldoende aannemelijk dat eiser deze handelingen heeft verricht. Eiser heeft op de zitting nog toegelicht dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om naar de kantonrechter te stappen, omdat hem was geadviseerd dat het geen kansrijke zaak was. Dat verweerder deze pogingen niet aannemelijk vindt, omdat in andere zaken niet de waarheid wordt gesproken over de ondernomen pogingen om huurders te bewegen een vergunning aan te vragen, acht de rechtbank overigens onredelijk. Elke zaak dient immers op zijn eigen merites te worden beoordeeld.
10.3
Gelet op de door eiser aangevoerde omstandigheden acht de rechtbank het evenredig om de boete te matigen met 25% tot een bedrag van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de hoogte van de boete is bepaald. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door de boete te matigen. De rechtbank zal de hoogte van de boete vaststellen op € 7.500,-. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Namens eiser is een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 juli 2023 voor zover daarin de hoogte van de boete is bepaald;
- bepaalt dat het bedrag van die boete aan eiser wordt vastgesteld op € 7.500,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van dat besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Huisvestingswet 2014
Artikel 7
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad categorieën woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven indien daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
[…].
Artikel 8
1. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te nemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 2:1
1. De artikelen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op woonruimten met een huurprijs beneden de huurprijsgrens én op middeldure woonruimten.
[…].
Artikel 2:2
1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte als bedoeld in artikel 2:1, eerste lid, in gebruik te nemen voor bewoning.
2. Het is verboden de in artikel 2:1, eerste lid, bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden, dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Artikel 7:2
1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
2. De bestuurlijke boete wordt verhoogd met 100 procent van het boetebedrag dat in bijlage II bij deze verordening is bepaald, indien de overtreding is begaan bij een bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte.
[…]
4. Bij toepassing van het gestelde in voorgaande leden hanteren burgemeester en wethouders de boetes als vermeld in bijlage II van deze verordening.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is een overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 in samenhang met artikel 2:2 van de Huisvestingsverordening.
3.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2067) en de conclusie van AG Wattel van 15 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:579).
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, 21 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3759
5.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, 13 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5408.
6.Tabel op Bijlage II bij de Huisvestingsverordening Den Haag 2019.