ECLI:NL:RBDHA:2023:5408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
sgr 22/5306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor verhuur zonder huisvestingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres, een uitzendbureau dat huisvesting voor arbeidsmigranten regelt, kreeg een bestuurlijke boete van € 10.000,- opgelegd voor het (ver)huren van een woning zonder de vereiste huisvestingsvergunning. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet tijdig een huisvestingsvergunning had aangevraagd, ondanks dat zij op de hoogte was van de verplichting. Eiseres voerde aan dat er sprake was van overmacht, omdat de hoofdhuurder was overleden en de dochter niet in staat was om de vergunning aan te vragen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres voldoende tijd had gehad om de vergunning aan te vragen en dat de omstandigheden niet zodanig waren dat de boete gematigd moest worden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de opgelegde boete terecht was.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de Huisvestingsverordening en de verplichting voor verhuurders om ervoor te zorgen dat huurders beschikken over de benodigde vergunningen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de behandeling van het bezwaar door verweerder zorgvuldig was en dat eiseres niet benadeeld was in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: L. Charrouda),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A.C. Visser).

Procesverloop

Met het besluit van 12 januari 2022 heeft verweerder een bestuurlijke boete aan eiseres opgelegd van 10.000,- voor de (ver)huur van een pand zonder huisvestingsvergunning.
Eiseres heeft bezwaar ingediend tegen dit besluit.
Bij besluit van 21 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is een uitzendbureau voor onder andere arbeidsmigranten. Zij regelt ook huisvesting voor haar werknemers. Eiseres verhuurt een woning aan de [adres] [nummer] in [plaats] . De huurder van deze woning had geen huisvestingsvergunning terwijl dit volgens verweerder wel verplicht was. [1] Een verhuurder mag een woning niet ter beschikking stellen aan een huurder zonder dat de huurder aan de verhuurder een huisvestingsvergunning heeft overhandigd. Verweerder heeft hierom een bestuurlijke boete aan eiseres opgelegd van € 10.000,-. Eiseres is het niet eens met dit besluit.
Wat vindt eiseres?
2. Het besluit op bezwaar is onzorgvuldig tot stand gekomen. Er was niet genoeg tijd voor een goede voorbereiding op de hoorzitting in bezwaar. De uitnodiging werd veel te laat ontvangen. Verweerder had uitstel moeten verlenen en de hoorzitting naar een latere datum moeten verplaatsen. Daarbij komt dat eiseres haar medewerkers huisvest volgens het SNF-certificaat en de NBBU-cao. De gebruikelijke wetgeving rondom huisvesting moet in deze situatie dan ook wijken omdat het anders onmogelijk is om arbeidsmigranten te huisvesten in de gemeente Den Haag. De regel is discriminerend. Verder stelt eiseres op dat er sprake is van een overmachtssituatie. De oorspronkelijk hoofdhuurder is na een kort ziekbed overleden. De dochter is vervolgens voor de begrafenis naar Moldavië vertrokken. Daarna was zij emotioneel niet in staat om de papieren in orde te maken en de huisvestingsvergunning aan te vragen. Inmiddels is dit wel gebeurd en is er een huisvestingsvergunning afgegeven op naam van de dochter van de oorspronkelijke hoofdhuurder. Daarbij komt dat de huurder zich niet tijdig kon inschrijven in het BRP [2] . Het was volgens eiseres niet mogelijk om met verweerder een afspraak in te plannen. Zonder inschrijving kan er volgens eiseres ook geen vergunning worden aangevraagd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is de beslissing op bezwaar zorgvuldig tot stand gekomen?
3. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat eiseres aan verweerder een e-mailadres heeft genoemd en dit ook heeft gebruikt. Gelet hierop mocht verweerder ervan uitgaan dat genoemde e-mailadres het juiste e-mailadres van eiseres is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres dan ook op de juiste wijze uitgenodigd voor de hoorzitting. Eiseres is ook aanwezig geweest bij deze hoorzitting en heeft het woord kunnen voeren. Daarbij komt dat, als haar standpunten in bezwaar vergeleken worden met hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd, die gelijk zijn. De rechtbank ziet dan ook niet op welke wijze eiseres benadeeld zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet onzorgvuldig geweest bij de behandeling van het bezwaar.
Was een huisvestingsvergunning verplicht?
4. Uit de Huisvestingverordening blijkt dat het verboden is om een woning als bedoeld in artikel 2.1. in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsverordening. Het gaat dan om woningen met een huurprijs beneden de huurprijsgrens, middeldure woonruimten en woningen waarbij de huurpunten op minder 185 punten zijn vastgesteld. Met het woningwaarderingssysteem is het aantal huurpunten voor de woning aan de [adres] [nummer] vastgesteld op 138 punten. Er is dus een Huisvestingsvergunning vereist voor deze woning op grond van de Huisvestingsverordening. [3]
4.1.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat het niet zo is dat als een bedrijf een SNF-keurmerk heeft het geen huisvestingsvergunning meer hoeft aan de te vragen. Dit keurmerk gaat alleen over een waarborg van de kwaliteit van de huisvesting van arbeidsmigranten. Het heeft verder geen invloed op de toepasbaarheid van de Huisvestingsverordening. Eiseres onderbouwt verder ook niet waarom dit wel het geval zou zijn. Het zelfde geldt voor het NNBU-cao. Ook hieruit blijkt niet dat dit invloed heeft op de toepasbaarheid van de Huisvestingsverordening. Eiseres had er zorg voor moeten dragen dat zij de woning niet ter beschikking zou stellen aan een persoon die niet over een huisvestingsvergunning beschikte. Het was verweerder dan ook toegestaan om een bestuurlijke boete op te leggen.
Had verweerder de boete moeten matigen?
5. De hoogste bestuursrechter heeft bepaald dat een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die aanleiding geven een boete te matigen. [4] Voor zover eiseres stelt dat een of meer van deze omstandigheden in dit geval aan de orde zijn, moet zij dat aannemelijk maken.
5.1.
De rechtbank merkt op dat de oorspronkelijke hoofdhuurder op 20 november 2021 is overleden, zij woonde samen met haar dochter welke in de woning is blijven wonen. Al op 6 augustus 2021 heeft er een inspectie plaatsgevonden waarbij is vastgesteld dat de huisvestingsvergunning ontbreekt. In die periode is ook contact geweest tussen verweerder en een medewerker van eiseres over de situatie. Eiseres wist dan ook dat er sprake was van een overtreding. Op 12 januari 2022, bij de tweede inspectie en bijna twee maanden na het overlijden van de huurder was er nog steeds geen huisvestingsvergunning aangevraagd. Voordat op 25 januari 2022 de bestuurlijke boete werd opgelegd heeft eiseres voldoende de tijd gehad om een huisvestingsvergunning voor de huurder aan te vragen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval dan ook geen sprake van zulke bijzondere omstandigheden dat de boete gematigd moet worden. Dat inmiddels wel een huisvestingsvergunning is verleent doet hier niks aan af. [5]
5.2.
Ook hetgeen eiseres stelt met betrekking tot het niet tijdig kunnen inschrijven in het BRP is niet zo’n bijzondere omstandigheid dat de boete gematigd moet worden. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat het inderdaad zo is dat een kopie van een huurovereenkomst moet worden overgelegd voordat iemand in de BRP wordt ingeschreven. Dit neemt echter niet weg dat een verhuurder een woning niet in gebruik mag geven voordat de huurder een huisvestingsvergunning heeft. Eiseres was niet verplicht om de woning al in gebruik te geven. Zij had er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om de huissleutel pas te verstrekken zodra de huurder over een huisvestingsvergunning beschikte. Ook had zij in de huurovereenkomst de bepaling kunnen opnemen dat de huur pas ingaat op het moment dat huurder over een huisvestingsvergunning beschikt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op [nummer] april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.2 lid 2 Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: Huisvestingsverordening).
2.Basisregistratie Personen (BRP).
3.Artikel 8 Huisvestingswet en artikel 1:1, 2:1 en 2:2 van de Huisvestingsverordening.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:953.
5.De uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3403.