ECLI:NL:RBDHA:2024:13304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
24_1096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bezwaar tegen niet-ontvankelijkheid van aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De aanvraag werd door de staatssecretaris van Rechtsbescherming afgewezen met een besluit op 13 oktober 2023. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 28 december 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Eiser stelde dat het bezwaarschrift op 24 november 2023 was ingediend, maar de rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift pas op 28 november 2023 door verweerder was ontvangen, wat de termijnoverschrijding bevestigde.

De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Eiser had kunnen anticiperen op mogelijke postproblemen en had ook de mogelijkheid om het bezwaarschrift online in te dienen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van eiser bij het verkrijgen van de VOG niet relevant waren voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekende dat eiser geen griffierecht terugkreeg en ook geen vergoeding voor proceskosten ontving. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Garabitian en is openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de staatssecretaris Rechtsbescherming, voorheen de minister voor Rechtsbescherming, verweerder
(gemachtigde: N. Khan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 december 2023 is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is het bezwaar te laat ingediend en is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
Wat vindt eiser?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift op 24 november 2023 is ingediend en dus tijdig is. Dat post, die op vrijdag (kennelijk na de lichting) is gepost, pas op dinsdag wordt bezorgd is niet aan eiser te wijten. Zijn belangen in deze zaak zijn groot, het gaat immers over een VOG die hij nodig heeft voor zijn werk. Het niet krijgen van een VOG heeft verstrekkende gevolgen voor hem. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor verweerder om over te gaan tot niet-ontvankelijkheid in deze zaak. Bovendien wordt er niemand benadeeld door een inhoudelijke behandeling van de bezwaarprocedure. Onlangs heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op dit punt ruimte wordt geboden voor het maken van een belangenafweging. [1] Zijn belangen bij een eventueel gegrond beroep zijn groot en de belangen van verweerder bij een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep zijn zeer gering. Bovendien heeft verweerder het pro forma bezwaar nog binnen een week na de gestelde einddatum ontvangen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat de laatste dag van de termijn 24 november 2023 was. Het bezwaarschrift is gedateerd op vrijdag 24 november 2023. De poststempel op de envelop vermeldt maandag 27 november 2023. Het bezwaar is, blijkens de ontvangststempel, door verweerder ontvangen op dinsdag 28 november 2023.
5. In het beroepschrift en op de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat eiser het besluit van 13 oktober 2023 pas op 24 november 2023 heeft ontvangen. Hij heeft een postadres op de Fruitweg in Den Haag en het gaat daar nogal eens mis met het ophalen van de post. Zo kan het zijn dat een brief tussen de post van een ander terechtkomt en hij die brief daardoor veel later krijgt. Nadat eiser zich op 24 november 2023 bij zijn gemachtigde had gemeld, heeft zij meteen een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden opgesteld. De gemachtigde heeft de brief vervolgens aan het secretariaat gegeven om te posten. Zij weet niet hoe laat de medewerkers van het secretariaat hebben afgesloten en de brief hebben gepost. De brief is op 24 november 2023, blijkbaar na de lichting, in de brievenbus gedaan.
6. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift niet tijdig op de post is gedaan. De stelling van de gemachtigde dat het bezwaarschrift weliswaar na de lichting, maar wel op 24 november 2023 is gepost, kan niet worden onderbouwd. Uitgangspunt bij het vaststellen van de datum van terpostbezorging is de door PostNL aangebrachte datumstempel. Bepalend voor de vraag of aan de voorwaarde die artikel 6:9, tweede lid, van de Awb stelt is voldaan, is dan ook het moment waarop PostNL een datumstempel op het poststuk aanbrengt. Het moment waarop een brief in een brievenbus wordt gedaan kan niet als moment van postbezorging worden aangemerkt. Dit tijdstip kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld en verklaringen daarover zijn niet controleerbaar. [2] Het bezwaarschrift was dus te laat ingediend.
7. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Beoordeeld moet worden of het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Voor het oordeel dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden toegerekend, kan grond bestaan als deze het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, als deze is veroorzaakt door het handelen of nalaten van het bestuursorgaan en mogelijk ook wegens andere redenen. [3]
8. De rechtbank vindt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Eiser kan worden verweten dat hij niet tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend. Dat eiser het besluit van 13 oktober 2023 pas op 24 november 2023 zou hebben ontvangen komt voor zijn rekening en risico. Hij wist dat hij een beslissing op zijn aanvraag kon verwachten en had, wetende dat er problemen konden ontstaan met het ontvangen van de post, maatregelen kunnen treffen. Bovendien was er nadat eiser het besluit had ontvangen nog genoeg tijd om het pro forma bezwaarschrift vóór het einde van de termijn in te dienen. Eiser heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Eiser en zijn gemachtigde hebben ten onrechte het risico genomen dat het secretariaat van de gemachtigde het bezwaarschrift pas na de lichting in de brievenbus zou doen. Ook had eiser het bezwaarschrift online kunnen indienen. Deze mogelijkheid wordt duidelijk vermeld in het primaire besluit. Als de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, is een belangenafweging niet mogelijk. [4] Dat betekent dat de belangen die met het verkrijgen van de VOG zijn gemoeid, bij de beoordeling niet relevant zijn. De uitspraak van de rechtbank waar eiser naar verwijst ziet op een ander -herstelbaar- verzuim, namelijk het niet tijdig indienen van de beroepsgronden, en is hier dus niet van toepassing. Overigens wijst de rechtbank erop dat eiser een nieuwe aanvraag om een VOG kan indienen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 9 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1054.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9529.
3.Uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
4.Idem.