Bij het besluit op bezwaar werpt verweerder eiseres naast de weigeringsgrond uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub vi), van de Visumcode, ook de weigeringsgronden uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii), en onder b, van de Visumcode tegen.
Ten aanzien van de weigeringsgrond uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii), en onder b, van de Visumcode overweegt verweerder dat niet is gebleken van een zodanige sociale en economische binding van eiseres met Iran dat zij gehouden zou zijn (tijdig) het Schengengebied te verlaten, waardoor een tijdige terugkeer redelijkerwijs niet gewaarborgd is. In dat verband acht verweerder van belang dat eiseres de moeder is van referente, die in Nederland woont, en dat er in 2020 een aanvraag is gedaan voor de afgifte van een mvv voor de vestiging van eiseres bij referente in Nederland. Gelet daarop staat voor verweerder vast dat eiseres vestiging in Nederland beoogt, waardoor hij de sociale binding van eiseres met Nederland sterker acht dan die met Iran. Ook vindt verweerder hierbij van belang dat eiseres weduwe is en dat één van haar vier kinderen in Iran woont, terwijl voor het overige niet van enige sociale binding met Iran is gebleken. Verder neemt verweerder hierbij in aanmerking dat in het kader van de mvv-aanvraag uitvoerig is gemotiveerd waarom eiseres niet langer zelfstandig in Iran zou kunnen wonen en afhankelijk zou zijn van de (financiële) steun van referente. Daarom valt volgens verweerder ook niet in te zien dat ervan kan worden uitgegaan dat eiseres voldoende economische binding heeft met Iran. Gelet hierop twijfelt verweerder aan de uiteindelijke verblijfsduur en, in het verlengde daarvan, aan de juistheid van het opgegeven reisdoel. Dat eiseres in het verleden, vóór de indiening van de mvv-aanvraag, in het bezit is gesteld van visa voor kort verblijf en altijd tijdig is teruggekeerd, maakt dit voor verweerder niet anders.
Ten aanzien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub vi), van de Visumcode overweegt verweerder dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, namelijk gevaar voor de volksgezondheid vanwege de uitbraak van het coronavirus. Ook hier overweegt verweerder wederom dat Nederland, na besluitvorming op Europees niveau en ter bescherming van de volksgezondheid, met ingang van 19 maart 2020 de grenzen heeft gesloten voor burgers van buiten de Europese Unie en dat personen die niet onder een uitzonderingspositie vallen, Nederland niet kunnen inreizen. Na oproepen daartoe van de Europese Commissie, heeft Nederland deze ‘entry ban’ verlengd. Op 1 juli 2020 heeft Nederland besloten voor landen op de daartoe door de lidstaten op gestelde lijst, het inreisverbod op te heffen. Eiseres is niet afkomstig uit een land waarvoor dit inreisverbod niet geldt en valt niet in één van de uitzonderingscategorieën als bedoeld in de aanbevelingen van de Europese Commissie op dit punt, aldus verweerder.
De uitzonderingscategorie van bezoekende (over)grootouders
7. Vanaf half mei 2021 zijn (over)grootouders die pasgeboren (achter)kleinkinderen in Nederland willen bezoeken van het EU-inreisverbod uitgezonderd. Op deze uitzonderingscategorie deed eiseres bij haar aanvraag van 15 juni 2021 een beroep. In het primaire besluit wordt, zonder nadere toelichting daarop, aangegeven dat eiseres niet valt onder een uitzonderingscategorie van het EU-inreisverbod. Eiseres wijst er in beroep op dat het primaire besluit normaal gesproken gepaard gaat met een interne notitie waaruit de redenen voor de afwijzing van de aanvraag (duidelijker) zouden blijken, maar dat deze interne notitie haar in bezwaar noch in beroep is verstrekt. Dat is volgens eiseres onzorgvuldig en maakte dat zij onvoldoende wist waartegen zij zich in bezwaar precies moest verweren. In het verweerschrift betwist verweerder niet dat het departementale dossier in bezwaar niet aan eiseres is toegezonden, maar stelt hij zich op het standpunt dat dit eiseres niet de mogelijkheid heeft ontnomen effectief bezwaar te maken, omdat eiseres en referente zelf over de benodigde stukken zouden moeten beschikken en in het primaire besluit voldoende is gemotiveerd welke afwijzingsgrond is gehanteerd en waarom.