ECLI:NL:RBDHA:2024:13302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 6396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing uit functie en repatriëring van een militair wegens rijden onder invloed van alcohol

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, een opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, behandeld. Verzoeker is ontheven uit zijn functie en gerepatrieerd naar Nederland na een incident waarbij hij onder invloed van alcohol met zijn auto heeft gereden. Dit besluit is genomen door de staatssecretaris van Defensie, die het organisatiebelang zwaarder liet wegen dan de persoonlijke belangen van verzoeker. Verzoeker had op 17 mei 2024 een afscheidsreceptie op Sint Maarten, waar hij overmatig alcohol had genuttigd. Na meldingen van collega's over zijn gedrag, heeft de teamleider van verzoeker hem aangesproken. Verzoeker heeft erkend dat hij teveel had gedronken en zelf naar huis is gereden. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker, gezien zijn voorbeeldfunctie, zich meer bewust had moeten zijn van zijn verantwoordelijkheden. Het imago van de KMar is geschaad, en de voorzieningenrechter concludeert dat het niet meer mogelijk is om verzoeker zijn functie te laten vervullen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen, omdat de bijzondere positie van de KMar rechtvaardigt dat er verschillen zijn in de behandeling van personeel. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6396
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2024 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [woonplaats], Sint Maarten, verzoeker

(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort),
tegen

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. Z.E.M. van der Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Bij besluit van 10 juli 2024 (het - primaire - bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker ontheven uit zijn functie met ingang van 1 september 2024 [1] en is bepaald dat verzoeker naar Nederland wordt gerepatrieerd. Het besluit is reeds op 27 juni 2024 mondeling aan verzoeker meegedeeld. De vastgestelde datum is op 3 juli 2024 aan hem meegedeeld.
1.2.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 augustus 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder, die is vergezeld van [naam].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoeker, opperwachtmeester, is sinds 14 september 1998 aangesteld als militair en maakt deel uit van het beroepspersoneel van de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Bij besluit van 1 maart 2023 is verzoeker de functie van senior medewerker tactische opsporing bij de Brigade Caribisch Gebied (CARIB) op Sint Maarten toegewezen met ingang van 1 juli 2023 met verwachte einddatum (tot) 1 juli 2026.
2.2.
Op 17 mei 2024 heeft een afscheidsreceptie in een restaurant op Sint Maarten plaatsgevonden voor vertrekkende collega’s, waarbij ook familieleden en ketenpartners van de KMar aanwezig waren.
2.3.
De teamleider van verzoeker heeft een melding gemaakt. Samengevat gaat het erom dat hij tijdens de afscheidsreceptie met verzoeker heeft gesproken en heeft bemerkt dat verzoeker overmatig alcohol had genuttigd. Hij heeft waargenomen dat verzoeker met dubbele tong sprak, glazige ogen had en aanhangerig werd. Hij heeft dit vaker bemerkt wanneer verzoeker onder invloed van alcohol was. Voorts is er een melding van een collega ontvangen dat verzoeker en zijn vrouw, in het bijzijn van collega’s, een woordenwisseling hadden met het barpersoneel, omdat op dat tijdstip alleen nog alcohol tegen betaling werd verstrekt. Ook is er een melding van een collega ontvangen die gezien heeft dat verzoeker is gaan rijden onder invloed van alcohol. De teamleider heeft verzoeker op 20 mei 2024 aangesproken. Verzoeker heeft aangegeven dat hij teveel had gedronken en heeft na doorvragen gezegd dat hij zelf naar huis is gereden. De teamleider heeft met verzoeker gesproken over diens alcoholgebruik. Vermeld is dat met verzoeker meerdere gesprekken zijn gevoerd op dit punt. Verzoeker heeft zijn familieomstandigheden besproken met zijn teamleider. [2]
2.4.
Op 19 juni 2024 is verzoeker naar aanleiding hiervan gehoord. [3] Verzoeker heeft, samengevat, bevestigd dat hij die avond een aantal bier had gedronken en dat hij pas na doorvragen tegen de teamleider heeft gezegd dat hij zelf met de auto naar huis is gereden. Dit keer heeft hij met zijn vrouw geen afspraken gemaakt over hoe naar huis te gaan. Verzoeker is meegedeeld dat door de hoofdofficier van justitie en de detachements-commandant van de mariniers op Sint Maarten is gevraagd wat verweerder gaat doen met dit incident. Op Sint Maarten weet iedereen dat verzoeker bij de KMar werkt. Verzoeker heeft zijn familieomstandigheden toegelicht en meegedeeld dat het heel erg van belang is dat de hulpverlening die daarvoor wordt geboden voortgezet kan worden. Een repatriëring zou daar grote impact op hebben.
2.5.
Verweerder heeft het bestreden besluit genomen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat verzoeker onder invloed van alcohol is gaan rijden, wat niet alleen een gevaar opleverde voor verzoeker, maar ook voor de omgeving. Dit wordt verzoeker zwaar aangerekend. De KMar vervult een belangrijke positie binnen het Caribisch Gebied en verzoeker vervult een voorbeeldfunctie. Het feit dat er op Sint Maarten geen mogelijkheid bestaat tot controle van alcoholgebruik en er daarom geen strafrechtelijke consequenties kunnen volgen, draagt bij aan de hoge morele standaarden die van KMar-medewerkers zowel zakelijk als privé mogen worden verwacht. Verzoeker heeft het imago van de KMar in het Caribisch gebied ernstig beschadigd. Met zijn handelen heeft hij de uitvoering van zijn functie onmogelijk gemaakt.
Verweerder heeft het organisatiebelang zwaarder laten wegen dan de belangen van verzoeker.
Standpunt van verzoeker
3. Verzoeker verwijst naar het Beleid. [4] Er is bij hem geen promillage vastgesteld, omdat Sint Maarten geen mogelijkheden heeft om het alcoholgehalte vast te stellen. Het is niet aannemelijk gemaakt dat hij zwaarder gestraft zou moeten worden dan conform het Beleid het geval is. Hij krijgt nu niet alleen een ambtsbericht, maar ook ontheffing uit de functie en repatriëring en zijn hele gezin wordt hierdoor geraakt. Bovendien heeft hij uitleg gegeven over zijn familieomstandigheden en de daarvoor lopende hulpverlening op Sint Maarten. Er is niet gemotiveerd waarom ontheffing uit de functie en repatriëring noodzakelijk is. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen wettelijke grondslag is voor de repatriëring.
Overwegingen
4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het (uitgebrachte voornemen tot het) vaststellen van een ambtsbericht, het nog te nemen besluit tot toewijzing van een functie in Nederland (en niet een andere functie op Sint Maarten) en het recentelijk ingediende rekest [5] buiten de omvang van dit geschil vallen. Dit blijft buiten beschouwing. Verzoeker kan, zodra daarover besluiten zijn genomen, daartegen rechtsmiddelen aanwenden.
4.2.
Verweerder heeft op zitting bevestigd dat het Beleid en de Bekendmaking [6] niet aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Deze beleidsstukken zien op het treffen van disciplinaire maatregelen en daarvan is hier geen sprake. De Aanwijzing [7] , is evenmin aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, nu hier geen sprake is van voortijdige terugkeer uit een operatiegebied.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat genoegzaam is komen vast te staan dat verzoeker overmatig alcohol had genuttigd en dat hij daarna met zijn auto heeft gereden onder invloed van alcohol. Verzoeker heeft risico’s genomen ten aanzien van zichzelf en anderen. Het gegeven dat Sint Maarten geen mogelijkheden heeft om het alcoholgehalte vast te stellen kan hier niet aan afdoen. Van verzoeker mocht vanwege zijn voorbeeldfunctie bij de KMar worden verwacht dat hij zich meer bewust zou tonen ten aanzien van zijn gedrag en verantwoordelijkheid. Daarbij komt dat verweerder ook kan worden gevolgd in zijn standpunt dat verzoeker met zijn gedrag het imago van de KMar heeft geschaad. Er is door eerdergenoemde ketenpartners navraag gedaan bij verweerder en daaruit blijkt dat het gedrag van verzoeker uitstraling heeft gehad buiten de KMar. Met dit alles is het niet meer mogelijk om verzoeker zijn functie te laten vervullen. Verweerder heeft zich bevoegd mogen achten om verzoeker te ontheffen uit zijn functie en heeft dit afdoende gemotiveerd. Voor zover verzoeker heeft beoogd om een beroep op het gelijkheidsbeginsel te doen met zijn stelling dat bij het personeel van de Koninklijke Marine geen ontheffing uit de functie volgt, kan dit niet slagen. Volgens vaste rechtspraak [8] rechtvaardigt de bijzondere positie van de KMar als organisatie met politietaken dat er verschil bestaat tussen de KMar en andere krijgsmachtonderdelen. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder dit verschil heeft mogen meewegen bij zijn besluitvorming.
4.4.
Verweerder heeft het organisatiebelang dat binnen een kleine eenheid zoals op Sint Maarten medewerkers geplaatst zijn, die handelen met verantwoordelijkheidsbesef, zwaarder mogen laten wegen dat het persoonlijk belang van verzoeker om zijn functie te blijven vervullen op Sint Maarten. De erkenning van verweerder dat verzoeker bovenmatig inhoudelijk heeft gepresteerd voor langere tijd en de steunbetuigingen die verzoeker heeft overgelegd, leggen onvoldoende gewicht in de schaal. Daartegenover staat namelijk dat verzoeker het aanzien van de KMar ernstig heeft geschaad. Verweerder heeft de overige door verzoeker genoemde belangen meegewogen. Ook de voorzieningenrechter heeft daar oog voor. Het BMW informatierapport en het verslag van de psycholoog zijn hierbij meegewogen. De door verzoeker aangevoerde familieomstandigheden, de hulpverlening daarvoor en het laatste schooljaar van de kinderen, doen de belangenafweging echter niet in het voordeel van verzoeker uitvallen. Daarbij is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de behandeling uitsluitend op Sint Maarten kan plaatsvinden. Voorts is bij het bepalen van de datum van repatriëring rekening gehouden met het begin van het schooljaar voor de kinderen in Nederland. De voorzieningenrechter overweegt uitdrukkelijk dat hiermee niet wordt vooruitgelopen op een besluit op het VBD-rekest, dat buiten dit geschil valt (zie 4.1.).
4.5.
Het AMAR kent geen specifieke regels voor de repatriëring van een militair met een (reguliere) standplaats in het buitenland. De maatregel van repatriëring vertoont echter voldoende samenhang en kan samengaan met een ontheffing uit de functie. [9]
De voortijdige ontheffing uit de functie vormt hier vooralsnog een toereikende grondslag voor de repatriëring. Het organisatiebelang vorderde dit ook.
5. Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 augustus 2024.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), punt 2.5. van de Gedragsregels Defensie Sociale Veiligheid & Integriteit (de Gedragsregels)
2.Dit alles is vermeld in het verslag van de Teamleider Opsporing van 22 mei 2024
3.Op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met het oog op een eventuele rechtspositionele maatregel
4.De Nota Beleid disciplinaire maatregelen bij rijden onder invloed van 1 augustus 2013 (DP&O/2013/14505, het Beleid)
5.Op grond van artikel 5, zevende lid, van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD)
6.De Bekendmaking CZMCARIB nr. 006/2021 (de Bekendmaking)
7.De CDS aanwijzing A-123 Voortijdige terugkeer bij uitzendingen
8.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 1 juni 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1052) r.o. 4.4.
9.Uitspraak van de Raad van 2 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1236)