ECLI:NL:RBDHA:2024:13290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Syrische statushouder met verblijfsvergunning in Italië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2024, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen de niet-ontvankelijkheidsverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 25 oktober 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 27 juni 2024 te horen dat zijn aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard, omdat hij een geldige verblijfsvergunning in Italië heeft tot 25 mei 2027. De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, terwijl de minister van Asiel en Migratie niet aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat de eiser een zodanige band met Italië heeft dat het redelijk is om naar Italië terug te keren. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De eiser betoogde dat de opvangfaciliteiten in Italië gebrekkig zijn en dat Nederland geen Dublinclaimanten meer overdraagt aan Italië, maar de rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is.

De rechtbank wijst erop dat de eiser als statushouder wettelijke bescherming geniet in Italië en dat hij bij de Italiaanse autoriteiten kan klagen over eventuele problemen. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. Y. Izgi),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkheidsverklaring van zijn asielaanvraag. Eiser is van Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2002. Hij heeft op 25 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 juni 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. der Bedrosian, als waarnemer van zijn gemachtigde. De minister is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser een verblijfsvergunning heeft in Italië die geldig is tot en met 25 mei 2027. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eiser een zodanige band heeft met Italië dat het voor hem redelijk is om naar Italië te gaan. Tot slot is niet aannemelijk dat eiser in Italië een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. [2]
Kan ten aanzien van Italië nog worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat ten aanzien van Italië in geval van asielzoekers niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser wijst op de volgens hem gebrekkige opvangfaciliteiten en basisbehoeften als onderdak, eten en stromend water en op de omstandigheid dat Nederland om deze redenen sinds langere tijd geen Dublinclaimanten overdraagt aan Italië. Volgens eiser kan er daarom ook niet vertrouwd worden op de Italiaanse autoriteiten ten aanzien van statushouders. Eiser vreest dat hij als statushouder in Italië op straat terecht zal komen en dat het daarom aan de minister is om nader onderzoek te doen naar de toegang van statushouders tot huisvesting, voedsel en sanitaire voorzieningen. Eiser wijst op paragraaf 89 van het arrest van het Hof van Justitie van de EU (het Hof) van 19 maart 2019 (Jawo) waaruit volgt dat in geval van statushouders ook moet worden getoetst aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3]
5.1.
Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 EVRM. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat in geval van statushouders ten aanzien van Italië wel degelijk mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] Eiser heeft in het nader gehoor, kort samengevat, verklaard dat hij in Italië geen werk of opleiding kon vinden, dat hij racistisch is bejegend in de kerk waar hij werkzaamheden verrichtte en dat hij buiten de stad is geplaatst op een boerderij die hem deed denken aan Syrië, waardoor hij nachtmerries kreeg. De minister wijst er echter terecht op dat eiser als statushouder wettelijke bescherming geniet in Italië en dat hij bij de Italiaanse autoriteiten kan klagen bij voorkomende problemen. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting aangegeven dat eiser dit wel heeft geprobeerd maar dat daar niets is uitgekomen omdat hij werd afgehouden. Eiser heeft dit betoog echter niet onderbouwd. De staatssecretaris heeft terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn rechten, die voortvloeien uit de aan hem verleende verblijfsvergunning, niet kan effectueren in Italië.

Conclusie en gevolgen

6. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Dat staat in artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.ECLI:EU:C:2019:218.
4.Zie de uitspraken van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788, 27 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4374 en 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2788.