In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had op 18 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen. De minister stelde dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser eerder in Spanje asiel had aangevraagd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat asielzoekers die naar Spanje worden overgedragen, problemen ondervinden met toegang tot opvang en de asielprocedure. Hij verwees naar verschillende rapporten en eerdere uitspraken van de rechtbank die deze problemen onderbouwen.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen. Dit beginsel houdt in dat EU-lidstaten ervan uit mogen gaan dat andere lidstaten zich aan de Europese afspraken houden, tenzij er systematische tekortkomingen zijn in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er structurele tekortkomingen in Spanje waren. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had aangetoond dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden waren die een andere beoordeling van de asielaanvraag rechtvaardigden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.