ECLI:NL:RBDHA:2024:13237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL 24 28093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had op 18 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen. De minister stelde dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser eerder in Spanje asiel had aangevraagd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat asielzoekers die naar Spanje worden overgedragen, problemen ondervinden met toegang tot opvang en de asielprocedure. Hij verwees naar verschillende rapporten en eerdere uitspraken van de rechtbank die deze problemen onderbouwen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen. Dit beginsel houdt in dat EU-lidstaten ervan uit mogen gaan dat andere lidstaten zich aan de Europese afspraken houden, tenzij er systematische tekortkomingen zijn in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er structurele tekortkomingen in Spanje waren. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had aangetoond dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden waren die een andere beoordeling van de asielaanvraag rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28093

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

In het besluit van 12 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Spanje daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op een zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is verschenen. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser is niet fysiek verschenen ter zitting, maar heeft aan het slot van de zitting via de telefoon van zijn advocaat en met behulp van de tolk het woord gevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1998 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft zich op 18 januari 2024 in Nederland gemeld als asielzoeker.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Spanje verantwoordelijk voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielaanvraag. Uit het Eurodac-systeem is namelijk gebleken dat eiser eerder in Spanje asiel heeft aangevraagd. In dit systeem registreren de lidstaten van de Europese Unie aan de hand van vingerafdrukken onder meer waar een vreemdeling asiel heeft aangevraagd. Verweerder heeft de autoriteiten van Spanje gevraagd om eiser terug te nemen. Zij hebben daarop niet binnen de daarvoor geldende termijn gereageerd. Dit staat gelet op artikel 25, tweede lid, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening) gelijk aan aanvaarding van het verzoek.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat asielzoekers die op grond van de Dublinverordening aan Spanje worden overgedragen moeite hebben om toegang te krijgen tot opvang en tot de asielprocedure. Daarbij wijst hij op het rapport ‘Country Report: Spain. 2023 Update’ van AIDA van 10 juli 2024 en op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4989). Daarnaast voert eiser aan dat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist of uit algemene informatie blijkt dat er in Spanje mogelijk sprake is van structurele tekortkomingen in de behandeling van asielzoekers. Daarbij verwijst hij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4267) en naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 12 juli 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:10838). Ten slotte voert eiser aan dat de beoordeling of overdracht bij voorbaat moet worden verboden vanwege systeemfouten een andere is dan de beoordeling of verweerder zijn asielaanvraag vanwege bijzondere, individuele omstandigheden aan zich moet trekken, en dat het onduidelijk is hoe verweerder de laatstgenoemde beoordeling heeft verricht.
4. In het verweerschrift heeft verweerder erop gewezen dat tegen de door eiser aangehaalde uitspraken van zittingsplaatsen ’s-Hertogenbosch en Roermond hoger beroep is ingesteld. Tijdens de zitting heeft verweerder meegedeeld dat hij bij het bestreden besluit blijft. Hoewel er in Spanje problemen zijn met de opvangvoorzieningen voor asielzoekers, zijn die niet structureel van aard en leiden die er niet toe dat asielzoekers in een onmenselijke situatie terecht komen. In het bestreden besluit is voldoende duidelijk opgenomen waarom er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor hij eisers asielaanvraag aan zich moet trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Als uitgangspunt geldt dat ten aanzien van Spanje kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de lidstaten van de Europese Unie ervan uit mogen gaan dat de andere lidstaten zich aan de Europese afspraken houden, waaronder die over de behandeling van asielzoekers.
6. Er kan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan wanneer blijkt dat er in de betreffende lidstaat sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Als er sprake is van tekortkomingen ten aanzien van migranten op wie de Dublinverordening niet van toepassing is, betekent dit niet meteen dat ook ten aanzien van vreemdelingen die op grond van de Dublinverordening worden overgedragen tekortkomingen dreigen. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is dus deelbaar. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024 in de zaak
X(ECLI:EU:C:2024:195). In dit arrest wordt ook ingegaan op de bewijslastverdeling (met name in de punten 77 en 78). Het ligt allereerst op de weg van de vreemdeling om systematische tekortkomingen aannemelijk te maken. Daarnaast moet verweerder medewerking verlenen aan feitenvaststelling. Ten derde moet verweerder in voorkomende gevallen uit eigen beweging rekening houden met informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn.
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat asielzoekers die op grond van de Dublinverordening aan Spanje worden overgedragen structureel te maken krijgen met tekortkomingen in de opvangvoorzieningen of in de asielprocedure. Dit kan niet worden afgeleid uit het door hem aangehaalde AIDA-rapport en ook niet uit de door hem aangehaalde uitspraak van zittingsplaats Groningen. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar de recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waarin algemene informatie over Spanje wordt besproken. Dusdoende heeft verweerder in voldoende mate invulling gegeven aan zijn vergewisplicht. In de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2548) is geoordeeld dat ondanks het door eiser aangehaalde AIDA-rapport ten aanzien van Spanje nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag verweerder een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen als hij niet verantwoordelijk is. Verweerder mag zelf bepalen wanneer hij van deze bevoegdheid gebruik maakt. De rechtbank moet daarom op dit onderdeel terughoudend toetsen. In het beleid van verweerder (onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000) staat dat van deze bevoegdheid terughoudend gebruik wordt gemaakt, onder meer in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
9. Het bestreden besluit blinkt niet uit in helderheid ten aanzien van de vraag welke onderdelen daarvan betrekking hebben op deze beoordeling. Dit laat echter onverlet dat verweerder voldoende kenbaar heeft beoordeeld of er volgens hem in het geval van eiser sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van dit beleid. Eiser heeft in beroep niet gewezen op persoonlijke omstandigheden die verweerder volgens hem tot een andere afweging hadden moeten brengen. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht alsnog inhoudelijk te behandelen.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt dan ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.