1.1Eiser is op 10 januari 2024 op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld. Bij besluit van 24 januari 2024 heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Op 29 januari 2024 heeft verweerder de maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgeheven en de maatregel van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw aan eiser opgelegd.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of
een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
3. Nu eiser geen beroep heeft ingesteld tegen de voortduring van de maatregel sinds het sluiten van het onderzoek in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 juli 2024, ligt niet de vraag voor of de maatregel sinds het sluiten van dat onderzoek tot het moment dat het verlengingsbesluit werd genomen, rechtmatig is.
Ter toetsing ligt slechts voor of het verlengingsbesluit rechtmatig is, en de maatregel sindsdien rechtmatig voortduurt.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Daarnaast staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) ten grondslag liggen aan het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn:
Zware gronden:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
Lichte gronden:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.