ECLI:NL:RBDHA:2024:13215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling na zes maanden detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de rechtmatigheid van de verlenging van de maatregel van bewaring van eiser, een vreemdeling die sinds 10 januari 2024 in bewaring is gesteld. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel sinds het sluiten van het onderzoek in een eerder vervolgberoep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toetsing zich enkel richt op de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit, dat op 25 juli 2024 is genomen. De rechtbank benadrukt dat verweerder verplicht is een verzwaarde belangenafweging te maken na zes maanden ononderbroken detentie. Dit houdt in dat zowel vreemdelingenrechtelijke als strafrechtelijke detentiemaatregelen in overweging moeten worden genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te verlengen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en het feit dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure belemmert. Eiser heeft niet aangetoond dat hij actief meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland, en de rechtbank oordeelt dat de zorg in detentie gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarbij zij concludeert dat de belangenafweging door verweerder niet te vroeg is gemaakt en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig voortduurt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29616

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.W.S. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2024 heeft verweerder de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1994.
1.1
Eiser is op 10 januari 2024 op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld. Bij besluit van 24 januari 2024 heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Op 29 januari 2024 heeft verweerder de maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgeheven en de maatregel van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw aan eiser opgelegd.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of
een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
3. Nu eiser geen beroep heeft ingesteld tegen de voortduring van de maatregel sinds het sluiten van het onderzoek in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 juli 2024, ligt niet de vraag voor of de maatregel sinds het sluiten van dat onderzoek tot het moment dat het verlengingsbesluit werd genomen, rechtmatig is.
Ter toetsing ligt slechts voor of het verlengingsbesluit rechtmatig is, en de maatregel sindsdien rechtmatig voortduurt.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Daarnaast staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) ten grondslag liggen aan het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn:
Zware gronden:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
Lichte gronden:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Ambtshalve toetsend heeft verweerder in het verlengingsbesluit voldoende gemotiveerd waarom deze gronden aan eiser zijn tegengeworpen en dat deze gronden zich nog altijd voordoen. Deze gronden vormen voldoende grond voor het standpunt dat het risico nog steeds bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert.
5. Op grond van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) wordt in het verlengingsbesluit nagegaan of er is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging, te weten, of geconcludeerd kan worden dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en of de benodigde documentatie uit, in dit geval Marokko, nog ontbreekt. Verder moet worden beoordeeld of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onredelijk bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Op voorwaarde dat dit deugdelijk is gemotiveerd, wordt daarmee voldaan de voorwaarden voor het nemen van een verlengingsbesluit.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aan de voorwaarden voor verlenging is voldaan. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.1 is geoordeeld, zijn er voldoende gronden aanwezig voor de bewaring. Daarnaast is niet in geschil dat de voor uitzetting benodigde documentatie nog ontbreekt.
5.2
De rechtbank stelt vast dat op eiser een vertrekplicht rust, die inhoudt dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland. Eiser heeft gesteld dat hij in bewijsnood verkeert en dat hij zijn vertrek alleen passief frustreert. De rechtbank is van oordeel dat ook een passieve frustratie van het vertrek uit Nederland betekent dat eiser niet actief en volledig meewerkt. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in bewijsnood zou verkeren. Dat eiser de telefoonnummers van zijn familie in Marokko niet zou weten, maakt niet dat hij ook op andere wijze in contact zou kunnen proberen te komen met zijn familie om hen om hulp bij het verkrijgen van documenten te vragen. Verder stelt eiser vrijwilligersbrieven te hebben geschreven voor het consulaat, maar dit heeft eiser niet onderbouwd. Verweerder heeft pas op 4 juli 2024 een vrijwilligersbrief van eiser ontvangen, die door is gezonden naar de Directie Internationale Aangelegenheden en vervolgens, na vertaling, op 18 juli 2024 doorgezonden is aan de Marokkaanse autoriteiten. Eiser heeft geen andere (aantoonbare) acties ondernomen om zijn vertrek te bespoedigen. Dat eiser binnenkort in gesprek zal gaan met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) maakt dit niet anders, nu dit gesprek tot op heden niet heeft plaatsgevonden en eiser bovendien, zoals ook in het vertrekgesprek van 25 juli 2024 is aangegeven, al op een eerder moment met IOM in gesprek had kunnen gaan. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn vertrek. Dit betekent dat verweerder voor eisers vertrek afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder mag dit voorlopig nog afwachten.
5.3
Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn vertrek, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder rappelleert regelmatig bij de Marokkaanse autoriteiten, laatstelijk op 10 juli 2024. Daarnaast voert verweerder regelmatig vertrekgesprekken met eiser, laatstelijk op 4, 16 en 25 juli 2024. Daarom is er geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Voor het overige is verweerder afhankelijk van de medewerking van eiser en van (de werkwijze en de wensen) van de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder heeft dus slechts beperkt invloed.
Er is ook geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Niet is gesteld of gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten de aanvraag om afgifte van een laissez-passer ten behoeve van eiser niet (langer) in onderzoek hebben. Verder ontbreekt het zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders zou zijn.
5.4
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voortduring van de bewaring in zijn geval van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft in dit verband meegewogen dat eiser heeft aangegeven dat hij stress heeft, medicatie gebruikt en last heeft van zijn gebit en zijn been. Verweerder heeft zich ten aanzien van de medische klachten op het standpunt kunnen stellen dat eiser vanuit detentie de benodigde zorg kan krijgen, omdat de zorg in detentie gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in detentie verkrijgbare zorg niet adequaat is, of voor hem niet verkrijgbaar is.
5.5
Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, heeft verweerder de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden kunnen verlengen.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij sinds 10 januari 2024 in bewaring zit en dus op het moment van het verlengingsbesluit al langer dan zes maanden in detentie zit. Dat betekent dat verweerder, conform het beleid van paragraaf A5/6.8 Vc een verzwaarde belangenafweging moet maken, waarbij de meest actuele stand van zaken moet worden betrokken. De belangenafweging dateert van 4 juli 2024, toen eiser nog geen zes maanden in detentie zat. Verder voert eiser ten aanzien van de belangenafweging aan dat zijn belangen hierin niet zijn genoemd en er daarom feitelijk geen sprake is van een verzwaarde belangenafweging. In het verlengingsbesluit is wel gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kan worden volstaan, maar is niet, dan wel onvoldoende, gemotiveerd waarom de voortzetting van de bewaring niet onredelijk bezwarend is voor eiser. Uit het besluit blijkt ook niet dat verweerder de medische situatie van eiser in de belangenafweging heeft betrokken. Er is in het verlengingsbesluit gesteld dat niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is, maar dit is iets anders. Verweerder moet een kenbare beoordeling maken omtrent de belangen die spelen aan beide kanten bij voortduring na ruim zes maanden detentie. Dit heeft verweerder nagelaten.
6.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder is gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken na een periode van zes maanden van ononderbroken detentie. Het kan daarbij gaan om zowel (opvolgende en verschillende) vreemdelingrechtelijke detentiemaatregelen, als om strafrechtelijke detentie [1] .
Verweerder kan daarnaast de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Vw na zes maanden verlengen met ten hoogste twaalf maanden. Voorafgaande vreemdelingrechtelijke of strafrechtelijke detentie telt daarbij niet mee bij de berekening van de termijn van zes maanden. Het kan daarom voorkomen dat verweerder gehouden is op een eerder moment dan in het verlengingsbesluit de verzwaarde belangenafweging te maken. In een dergelijk geval hoeft verweerder in het verlengingsbesluit niet ook nog een verzwaarde belangenafweging te maken [2] .
6.2
Ook in eisers geval was verweerder op een eerder moment gehouden de verzwaarde belangenafweging te maken. Eiser is immers voor het eerst op 10 januari 2024
in bewaring gesteld. De verzwaarde belangenafweging moest daarom uiterlijk op 10 juli 2024 worden gemaakt. Verweerder heeft deze belangenafweging op 4 juli 2024 gemaakt, en deze in de voortgangsgegevens weergegeven. Daarmee is de belangenafweging kenbaar en toetsbaar. Eiser heeft geen separaat beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel en de verzwaarde belangenafweging en deze ligt dan ook niet ter beoordeling voor. Ten overvloede overweegt de rechtbank echter dat verweerder de belangenafweging niet te vroeg heeft gemaakt, nu deze is gemaakt binnen twee weken vóór het verstrijken van de zes maandentermijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig voortduurt.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:292 en 31 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2245.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4460.