ECLI:NL:RBDHA:2024:13161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.24980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Polen en LHBTI-rechten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 17 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 2 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom zijn aanvraag niet in Nederland werd behandeld op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de rechtbank die betrekking hadden op de situatie van LHBTI-ers in Polen en stelde dat hij in het verleden slachtoffer was van mensenrechtenschendingen in Polen.

De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft geen bewijs overgelegd ter ondersteuning van zijn claims, en de rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om eventuele problemen in Polen bij de Poolse autoriteiten te melden. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat de minister terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.24980
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, P. Cuijpers als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een
andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in Nederland wordt behandeld. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 19 december 2023.² De overdracht zou van bijzondere hardheid getuigen, omdat eiser in het verleden in Polen is onderworpen aan mensenrechtenschendingen. Eiser heeft in zijn gehoor aangegeven dat hij slachtoffer is geworden van mensenrechtenschendingen. Hij werd gediscrimineerd op basis van zijn seksuele geaardheid en ras en werd ook ernstig mishandeld. Ter zitting heeft eiser aangevuld dat hij in Polen jarenlang op straat heeft moeten leven, dat hij drie keer is verkracht en dat hij een operatie nodig had, maar dat hij deze niet kon betalen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van Polen kan de minister in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister heeft meer specifiek gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 1 juli 2022³ die gaat over de situatie van LHBTI-ers in Polen. Ook heeft de minister ter zitting gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 5 juni 2024.⁴ Dit wordt door eiser ook niet betwist.
7. In het bestreden besluit heeft de minister gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Gelet op wat eiser heeft verklaard, heeft de minister tot de conclusie kunnen komen dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De minister heeft in dit kader overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. Hij heeft namelijk geen documenten overgelegd die zijn verklaringen onderbouwen. De rechtbank begrijpt de zwaarte van de gestelde gebeurtenissen waarover eiser verklaart, maar wijst er op dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er vanuit mag worden gegaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Mocht eiser problemen ervaren in Polen, dan is het aan hem om daarover bij de Poolse autoriteiten hierover te klagen. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is. De uitspraak van zittingsplaats Haarlem waar eiser naar verwijst, betreft geen vergelijkbare zaak. In die zaak wordt door de minister uitgegaan van de gestelde gebeurtenissen in de verantwoordelijke lidstaat. Dat is anders in deze zaak, waar de minister het standpunt in heeft genomen dat de gestelde gebeurtenissen niet aannemelijk zijn bevonden wegens het ontbreken van bewijs. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.