ECLI:NL:RBDHA:2024:13096
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag mvv op basis van artikel 8 EVRM en belangenafweging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024, wordt het beroep van eiseres, een Syrische vrouw geboren in 1951, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eiseres woont in de Verenigde Arabische Emiraten en heeft de mvv aangevraagd om bij haar meerderjarige zoon te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die concludeerde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon, en dat er geen beschermenswaardig familieleven aanwezig was in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst in afwachting van een uitspraak van de hoogste bestuursrechter, die op 27 maart 2024 heeft plaatsgevonden. Na de uitspraak van de Afdeling heeft de rechtbank op 23 mei 2024 het voornemen bekendgemaakt om uitspraak te doen zonder nadere zitting, waarop partijen niet hebben gereageerd. De rechtbank heeft op 31 mei 2024 het onderzoek gesloten.
De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen eiseres en haar zoon en schoondochter. De rechtbank stelt vast dat de financiële afhankelijkheid van eiseres van haar zoon niet voldoende is om aan te nemen dat de relatie de gebruikelijke emotionele banden overstijgt. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres is uitgevallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag voor de mvv.