ECLI:NL:RBDHA:2024:13096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.16135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van artikel 8 EVRM en belangenafweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024, wordt het beroep van eiseres, een Syrische vrouw geboren in 1951, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eiseres woont in de Verenigde Arabische Emiraten en heeft de mvv aangevraagd om bij haar meerderjarige zoon te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die concludeerde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon, en dat er geen beschermenswaardig familieleven aanwezig was in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst in afwachting van een uitspraak van de hoogste bestuursrechter, die op 27 maart 2024 heeft plaatsgevonden. Na de uitspraak van de Afdeling heeft de rechtbank op 23 mei 2024 het voornemen bekendgemaakt om uitspraak te doen zonder nadere zitting, waarop partijen niet hebben gereageerd. De rechtbank heeft op 31 mei 2024 het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen eiseres en haar zoon en schoondochter. De rechtbank stelt vast dat de financiële afhankelijkheid van eiseres van haar zoon niet voldoende is om aan te nemen dat de relatie de gebruikelijke emotionele banden overstijgt. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres is uitgevallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag voor de mvv.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16135

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een mvv [1] .
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 4 augustus 2021 afgewezen en is met het besluit van 4 mei 2023 op het bezwaar van eiseres bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Gemachtigde van eiseres en verweerder hebben hieraan deelgenomen.
2.1.
De rechtbank heeft op 31 oktober 2023, op verzoek van eiseres, het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [2] . Op 27 maart 2024 heeft de Afdeling uitspraak gedaan. [3] Bij verweerschrift van 29 april 2024 heeft verweerder daarop een reactie gegeven. Bij brief van 13 mei 2024 heeft eiseres gereageerd op het verweerschrift en nadere stukken ingediend.
3. De rechtbank heeft op 23 mei 2024 aan partijen het voornemen bekend gemaakt om uitspraak te doen zonder een nadere zitting. Partijen hebben hier, na verzoek van de rechtbank, niet op gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 31 mei 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
4. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1951. Zij woont in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE) en heeft op 31 januari 2021 een mvv aangevraagd voor het doel ‘verblijf als familie of gezinslid’ om bij haar meerderjarige zoon, [naam] (referent), te verblijven. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent en tussen eiseres en de echtgenote van referent. Verweerder heeft wel hechte persoonlijke banden aangenomen tussen eiseres en het kind van referent (haar kleinzoon). Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [4] gemaakt, die in het nadeel van eiseres is uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent en tussen eiseres en de echtgenote van referent. Eiseres is financieel afhankelijk van referent en heeft dagelijks contact met hem. Ook zijn zij emotioneel afhankelijk van elkaar. Verweerder eist ten onrechte dat eiseres exclusief afhankelijk is van referent. Verweerder concludeert verder ten onrechte dat er geen beschermenswaardig gezinsleven is tussen eiseres en de zoon van referent. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM is ten onrechte in het nadeel van eiseres uitgevallen. In de belangenafweging weegt verweerder het economisch belang van de Staat ten onrechte in het nadeel van eiseres, nu referent werk en inkomen heeft. Het ontbreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is in de belangenafweging niet altijd doorslaggevend. Ook heeft verweerder onvoldoende duidelijk gemaakt welk gewicht aan de afzonderlijke belangen is toegekend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank geeft eiseres in deze zaak geen gelijk. Hieronder motiveert de rechtbank hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
7. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [5] volgt dat relaties tussen volwassen familieleden onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kunnen vallen, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [6] Bij de beoordeling van de vraag of er tussen volwassen familieleden bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, moet verweerder alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Zo kan van belang zijn de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden hebben samengewoond. Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan verweerder om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden en de door verweerder gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft verweerder beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [7]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres enerzijds en haar zoon en schoondochter anderzijds. Verweerder heeft alle feiten en omstandigheden die eiseres naar voren heeft gebracht betrokken. Verweerder heeft van eiseres aangenomen dat zij financieel afhankelijk is van referent, nu hij voor eiseres in de VAE een huis heeft gekocht en geldbedragen overmaakt, waarmee zij in haar levensonderhoud kan voorzien. Hier heeft verweerder tegenover mogen zetten dat referent deze financiële ondersteuning op afstand voort kan blijven zetten. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de enkele financiële afhankelijkheid nog niet maakt dat de band tussen eiseres en referent de gebruikelijke banden overstijgt. [8] Het enkele feit dat eiseres een betalingsachterstand heeft voor haar huis – zoals zij in beroep naar voren heeft gebracht – maakt niet dat verweerder wel bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon had moeten aannemen. De rechtbank overweegt in dit verband dat niet is gebleken dat eiseres op straat zal komen te staan en dat niet op een andere manier in haar huisvesting kan worden voorzien.
7.2.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de samenwoning van eiseres en referent in de VAE in de periode van 2014 tot 2019 niet maakt dat sprake is van sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Referent woont sinds zijn 21e in de VAE en eiseres is pas na het overlijden van haar man in 2014 bij referent in de VAE gaan wonen. Referent is sinds juni 2019 vertrokken uit de VAE en eiseres heeft zich daar sinds zijn afwezigheid en ook na het latere vertrek van haar schoondochter alleen staande weten te houden. Dat eiseres geen rechtmatig verblijf in de VAE heeft, is niet onderbouwd en verweerder heeft dit daarom niet hoeven betrekken in de beoordeling of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verweerder heeft verder mogen betrekken dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij voor medische zorg afhankelijk is van referent. Uit de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting in bezwaar blijkt namelijk niet dat eiseres dagelijks zorg nodig heeft. In het overlegde medische rapport staat dat eiseres op 8 mei 2020 voor pijn aan haar rug naar de eerste hulp is gegaan, maar daaruit volgt ook niet dat eiseres dagelijks zorg nodig heeft. Voor een onderzoek van dit medisch rapport door Bureau Documenten ziet de rechtbank daarom geen aanleiding.
7.3.
De rechtbank begrijpt dat referent bezorgd is en dat hij zijn moeder graag bij zich wil hebben, maar dit maakt niet dat tussen hen en tussen eiseres en haar schoondochter sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
7.4.
Gelet op voorgaande, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat tussen eiseres en referent en tussen eiseres en de echtgenote van referent geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
8. Omdat tussen eiseres en referent en tussen eiseres en de echtgenote van referent geen sprake is van beschermenswaardig familieleven, heeft verweerder in dat kader geen belangenafweging hoeven maken. Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder in het bestreden besluit wel aangenomen dat tussen eiseres en haar kleinzoon sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Voor die relatie heeft verweerder terecht een belangenafweging gemaakt. [9]
9. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM, waarbij familie- of gezinsleven wordt aangenomen, bij de belangenafweging een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [10] De rechtbank moet vol toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en moet de gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend toetsen. [11]
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres gewogen dat sprake is van een objectieve belemmering om het familieleven in Syrië uit te oefenen. Verweerder heeft echter in het nadeel van eiseres mogen wegen dat sprake is van een eerste toelating, waarbij een restrictief toelatingsbeleid wordt gehanteerd. Met betrekking tot het economisch belang van de Staat heeft verweerder weliswaar in het voordeel van eiseres gewogen dat referent over eigen inkomen beschikt, maar ook mogen betrekken dat het economisch belang ook gaat over de bescherming van de arbeidsmarkt en de openbare voorzieningen, zoals gezondheidszorg en infrastructuur, waar eiseres bij toelating gebruik van zal maken. Aan het belang van de minderjarige zoon van referent, die hechte persoonlijke banden heeft met eiseres, heeft verweerder geen doorslaggevend gewicht hoeven geven. De zoon van referent wordt bij afwijzing van de aanvraag van eiseres niet van zijn biologische ouders gescheiden en het is in zijn belang om bij zijn ouders op te groeien. Tot slot heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen wegen dat haar banden met de VAE – waar zij sinds 2014 woont, de taal spreekt, de cultuur kent en een woning heeft – groter zijn dan haar banden met Nederland.
9.2.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken, met de gemaakte belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gevonden tussen enerzijds de belangen van eiseres en anderzijds de belangen van de Nederlandse staat, en op goede gronden heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
10. Gelet op voorgaande is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en heeft verweerder de aanvraag op goede gronden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Daarmee is haar beroep ongegrond en blijft het bestreden besluit in stand. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
3.Uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
6.Zie onder meer uitspraak van het EHRM van 2 september 2022 (
7.Uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
8.Uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:991.
9.Zie noot 7.
10.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
11.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.