ECLI:NL:RVS:2023:991

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
202100336/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling met medische zorgbehoefte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris heeft vernietigd. De vreemdeling, een 72-jarige vrouw met de Marokkaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om bij haar zoon in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestaan tussen de vreemdeling en haar zoon, en dat de afwijzing geen schending van het recht op familie- of gezinsleven vormt zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte geen familie- of gezinsleven heeft aangenomen. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling financieel en emotioneel afhankelijk is van haar zoon, en dat haar medische omstandigheden haar afhankelijk maken van zorg die alleen haar zoon kan bieden. De staatssecretaris heeft in hoger beroep geklaagd over deze oordelen van de rechtbank, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris een belangenafweging moet maken, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen.

De Afdeling heeft het besluit van de staatssecretaris van 27 juni 2022 vernietigd, omdat dit was gebaseerd op een onjuiste feitenvaststelling. De staatssecretaris is opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit op het bezwaar van de vreemdeling en referent te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de actuele feiten en omstandigheden. De proceskosten zijn toegewezen aan de vreemdeling en referent, en er is griffierecht opgelegd aan de staatssecretaris.

Uitspraak

202100336/1/V3.
Datum uitspraak: 14 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.       [de vreemdeling] en [referent],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 december 2020 in zaak nr. 20/3469 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van referent om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 31 maart 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en referent, beiden vertegenwoordigd door mr. E.C. Gelok, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Bij besluit van 27 juni 2022 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 10 juli 2019 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling en referent hebben daartegen beroepsgronden ingediend.
De vreemdeling en referent hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Marokkaanse nationaliteit en is 72 jaar oud. Zij woont in Marokko, maar wenst verblijf in Nederland bij haar volwassen zoon, referent, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Niet is in geschil dat de vreemdeling diabetes en een hoge bloeddruk heeft, aan één oog blind is en door staar met het andere oog bijna niets ziet. De staatssecretaris heeft de mvv-aanvraag afgewezen omdat de vreemdeling volgens hem niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar en referent 'more than the normal emotional ties' bestaan, zodat de weigering geen schending van het recht op familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM is.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen de vreemdeling en referent heeft aangenomen. Daarbij heeft zij betrokken dat de vreemdeling sinds het vertrek van referent in 1994 uit Marokko weliswaar eerst met familie heeft gewoond maar uiteindelijk alleen is achtergebleven. De rechtbank heeft aannemelijk geacht dat de vreemdeling financieel volledig afhankelijk is van referent, omdat zij geen eigen inkomsten of pensioen heeft, referent van 2006 tot en met 2018 geld naar haar heeft overgemaakt en zij in de woning van referent woont. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de vreemdeling emotioneel afhankelijk is van referent, omdat zij hem alleen heeft opgevoed, hij sinds zijn vertrek altijd alles heeft gedaan om voor haar te zorgen en zij geen familie of ander sociaal netwerk meer heeft in Marokko. De rechtbank heeft aannemelijk geacht dat de vreemdeling, door haar medische omstandigheden, exclusief afhankelijk is van de zorg van referent en zijn gezin. Daarbij heeft zij betrokken dat referent voldoende inspanningen heeft verricht om te trachten de zorg op een andere manier te regelen. Ook heeft zij daarbij betrokken dat uit het rapport van [persoon] volgt dat de vreemdeling geen familie of sociaal netwerk in Marokko heeft, dat thuiszorg zoals deze in Nederland bestaat, niet in Marokko aanwezig is en dat de staatssecretaris zich in het besluit niet uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat deze wel mogelijk is. Volgens de rechtbank is het dus niet onaannemelijk dat het, gezien de specifieke zorgbehoefte van de vreemdeling, zeer problematisch is om goede hulp te krijgen voor haar, zodat niet is gebleken dat er een reële mogelijkheid bestaat dat derden zorg geven. De staatssecretaris moet volgens de rechtbank daarom in het kader van artikel 8 van het EVRM een belangenafweging maken.
Het hoger beroep van de staatssecretaris
3.       De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ten onrechte geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft aangenomen tussen de vreemdeling en referent. Zij heeft niet onderkend dat hij niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van 'more than the normal emotional ties' tussen de vreemdeling en referent.
3.1.    Aan zijn standpunt dat deze ‘ties’ niet bestaan, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte ten grondslag gelegd dat referent in 1994 naar Nederland is geëmigreerd, de vreemdeling in Marokko is blijven wonen en zij dus sindsdien bewust gescheiden van elkaar leven. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris hieraan niet ten onrechte zwaar gewicht heeft toegekend.
3.2.    Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zij financieel exclusief afhankelijk is van referent. Hoewel uit de overgelegde bankafschriften volgt dat referent de vreemdeling in belangrijke mate financieel ondersteunt, heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat zij geen andere familieleden heeft die haar ook financieel kunnen steunen. Dat zij in de woning van referent in Marokko woont, geen pensioen ontvangt en stelt ook contant geld overhandigd te krijgen van referent of anderen die bij haar op bezoek zijn, is, zoals de staatssecretaris terecht betoogt, onvoldoende voor het oordeel dat van een exclusieve financiële afhankelijkheid van referent sprake is. Bovendien maakt de enkele financiële afhankelijkheid nog niet dat de band tussen de vreemdeling en referent de gebruikelijke banden overstijgt.
3.3.    Tot slot is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor zorg exclusief afhankelijk is van referent en zijn gezin. Hierbij is allereerst van belang dat de staatssecretaris niet heeft betwist dat de vreemdeling door haar medische omstandigheden hulpbehoevend is. De staatssecretaris heeft echter in zijn besluit tevens concreet gemotiveerd dat en waarom hij meent dat adequate zorg in Marokko voor de vreemdeling beschikbaar is. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat het daarom in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat zij geen zorg van derden kan krijgen (zie de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003). De staatssecretaris heeft in dit verband terecht bij het besluit op bezwaar betrokken dat de vreemdeling tot mei 2019 werd verzorgd door een inwonende onderbuurvrouw en dat niet is gebleken dat referent pogingen heeft ondernomen om een nieuwe huurder of, al dan niet via via, betrouwbare hulp of zorg van derden te verkrijgen. Dat de vreemdeling in Marokko geen familie of sociaal netwerk heeft, wat de rechtbank heeft aangenomen op basis van de door de vreemdeling en referent overgelegde rapporten van [persoon], en wantrouwig is naar vreemden, maakt nog niet dat dit niet mogelijk is. Ook klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte op basis van deze rapporten heeft overwogen dat thuiszorg zoals die in Nederland bestaat, niet aanwezig is in Marokko. [persoon] baseert die conclusie op het uitblijven van antwoorden op haar brieven aan enkele privéklinieken. Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, is het uitblijven van die antwoorden onvoldoende voor de conclusie dat thuiszorg daar niet beschikbaar is. Dat de door de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank genoemde organisatie geen diensten lijkt te verrichten, leidt evenmin tot die conclusie.
3.4.    Gelet op de hiervoor besproken omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ in de zin van artikel 8 van het EVRM. De klacht is terecht voorgedragen, maar kan, gelet op het volgende, niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.5.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, namelijk overwogen dat, omdat de vaststelling of familieleven bestaat en de belangenafweging elkaar beïnvloeden, de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat, maar hij altijd een belangenafweging moet verrichten, waarbij de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. De Afdeling constateert dat de staatssecretaris een dergelijke integrale belangenafweging niet in zijn besluit van 31 maart 2020 heeft gemaakt. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de staatssecretaris een belangenafweging moest maken.
Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling en referent
4.       Wat de vreemdeling en referent hebben aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het incidenteel hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie hoger beroepen
5.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling en referent is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
Het beroep tegen het besluit van 27 juni 2022
6.       De Afdeling beoordeelt nu de beroepsgronden tegen het besluit van 27 juni 2022 (artikel 6:19, eerste lid, samen met artikel 6:24 van de Awb). In dat besluit is de staatssecretaris onder protest uitgegaan van het oordeel van de rechtbank dat sprake is van 'more than the normal emotional ties' en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling uitvalt.
6.1.    De Afdeling heeft onder 3.4 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat tussen de vreemdeling en referent 'more than the normal emotional ties' bestaan. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 27 juni 2022 vanwege de nu door de Afdeling onjuist geachte uitspraak van de rechtbank echter genoodzaakt gezien op dit punt uit te gaan van een ook in zijn ogen onjuiste feitenvaststelling. Aan een beoordeling van de op deze onjuiste feitenvaststelling gebaseerde belangenafweging wordt daarom niet toegekomen. Al hierom moet het besluit worden vernietigd. De Afdeling ziet geen aanleiding om de beroepsgronden tegen het besluit te beoordelen.
Eindconclusies
7.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 27 juni 2022 wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling en referent verder hebben aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet binnen twaalf weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen. Daarbij moet de staatssecretaris uitgaan van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen. Daartoe zal hij ook moeten beoordelen of deze feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier blijken nog voldoende actueel zijn en in hoeverre hij de vreemdeling of referent op de voet van artikel 7:2 van de Awb nogmaals moet horen. Behoudens nieuwe feiten en omstandigheden mag de staatssecretaris bij de te maken belangenafweging ervan uitgaan dat de ‘more than the normal emotional ties’ ontbreken.
8.       Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
9.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juni 2022,
V-[…], gegrond;
III.      vernietigt dat besluit;
IV.     draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling en referent in verband met de behandeling van het hoger beroep en het van rechtswege ontstane beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2023
371-967