ECLI:NL:RBDHA:2024:13095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.23353
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een asielaanvraag van eiser, die beroep heeft ingesteld omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. De rechtbank had eerder, op 16 februari 2024, bepaald dat de minister binnen acht weken moest beslissen. Eiser heeft op 5 juni 2024 beroep ingesteld, omdat er nog steeds geen besluit was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de termijn heeft overschreden en dat het beroep terecht is ingesteld. De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en dat hij een dwangsom van € 200,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 24 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23353
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 16 februari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:2238). In die uitspraak staat dat verweerder binnen acht weken moet beslissen op de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
1.1.
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
1.2.
Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 16 februari 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.3
1.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. De rechtbank stelt verder vast dat eiser onderhavig beroep heeft ingesteld op 5 juni 2024, terwijl de rechterlijke dwangsom op dat moment nog niet was volgelopen. Dat staat niet in de weg aan de ontvankelijkheid van het beroep, omdat bij een beroep tegen het niet tijdig-nemen van een besluit procesbelang in
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
beginsel bestaat zolang er nog geen besluit is, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd.4 De rechtbank stelt overigens vast dat de rechterlijke dwangsom inmiddels wel volledig is verbeurd en verweerder nog altijd geen besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser.
1.4
Dit betekent dat het beroep terecht is ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
2. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
2.1.
Verweerder verzoekt in het verweerschrift, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20207, om aan te sluiten bij de termijn van zestien weken (het zogenoemde 8+8-wekenmodel) voor het nemen van een besluit. Verweerder geeft hierbij aan dat eiser is uitgenodigd voor een aanvullend gehoor. Verweerder verzoekt de rechtbank om een beslistermijn van tien weken na het aanvullend verhoor op te leggen.
2.2.
Omdat, zoals ook al is overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 16 februari 2024, de beslistermijn van 21 maanden is overschreden en omdat verweerder ook de beslistermijn van 8 weken uit die uitspraak heeft overschreden, legt de rechtbank een kortere termijn op dan het door de ABRvS in de uitspraak van 8 juli 2020 ontwikkelde 8+8 wekenmodel. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
3. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van
30 november 20228 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.9
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
3.1.
De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen vier weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 juli 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.