ECLI:NL:RBDHA:2024:1307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
NL23.11893 NL23.12334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben eisers, [naam eiser] en [naam eiseres], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag is op 3 oktober 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen, dus uiterlijk op 1 april 2023, moeten beslissen. Aangezien er geen besluit is genomen, hebben eisers de staatssecretaris op 3 en 4 april 2023 in gebreke gesteld en vervolgens op 19 en 21 april 2023 beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepen tijdig zijn ingediend en gegrond zijn, omdat de beslistermijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris reeds € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50, en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 184 worden vergoed. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep van eiseres voorlopig toegewezen, omdat is aangetoond dat aan de voorwaarden voor vrijstelling is voldaan.

De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De eisers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak buiten zitting

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.11893 en NL23.12334
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [naam eiser], eiser
V-nummer: [nummer eiser]
(gemachtigde: mr. A. Hanna),
[naam eiseres], eiseres V-nummer: [nummer eiseres]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan) samen: eisers
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Günes).

Procesverloop

Eisers hebben beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door [naam referent] (referent) ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis ten behoeve van [naam eiser] en [naam].
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Er is verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep van eiseres wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt voor het beroep van eiseres definitief toegewezen.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. De aanvraag is ingediend op 3 oktober 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 1 april 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eisers hebben verweerder op 3 en 4 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 19 en 21 april 2023 zijn beroepen ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en de beroepen twee weken verstreken, zodat de beroepen tijdig zijn ingediend. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
4. Eisers verzoeken de rechtbank om de beroepen gegrond te verklaren, de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen om na het gegrond verklaren van de beroepen een besluit bekend te maken. Daarnaast verzoeken eisers de rechtbank te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eisers verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden. Tot slot verzoeken eisers de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
7. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
8. In zijn verweerschrift heeft verweerder meegedeeld dat hij voornemens is om herstelverzuim te bieden om de aanvraag compleet te maken. Afhankelijk van de verdere reactie op het herstelverzuim is mogelijk nader onderzoek nodig. Om die reden verzoekt verweerder de rechtbank een nadere beslistermijn van twintig weken te stellen. De rechtbank acht deze termijn niet onredelijk. Anders dan zittingsplaats Arnhem kiest deze zittingsplaats er niet voor om in dergelijke gevallen in beginsel een nadere beslistermijn van acht weken op te leggen, die echter wordt verlengd tot twintig weken als verweerder alsnog nader onderzoek aanbiedt. De benadering door de zittingsplaats Arnhem gaat er namelijk van uit dat er mogelijk geen nader onderzoek nodig is, terwijl er ten aanzien van deze zaak in dit stadium geen aanknopingspunten zijn om dat aan te nemen. Daarnaast is deze
zittingsplaats van oordeel dat meteen duidelijkheid aan partijen over de termijn waarop er alsnog een besluit moet worden genomen, dient te worden gegeven.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eisers verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
10. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eisers € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
11. In de gegrondverklaring van de beroepen ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien de beroepen alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. De beroepen van eisers worden gezien als samenhangende zaken, die op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht als één zaak worden beschouwd voor de vergoeding van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eisers van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevendertig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR33546129

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.