ECLI:NL:RBDHA:2024:12967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/667431 / FA RK 24-3999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en de vaststelling van de gewone verblijfplaats van minderjarigen in een nomadisch gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar Portugal, ingediend door de vader. De ouders hebben van 2012 tot 2021 op verschillende plekken in Europa gewoond, wat resulteerde in een nomadenbestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen geen gewone verblijfplaats hebben in Portugal of Nederland. De ouders hebben gekozen voor een vrije opvoeding zonder binding aan een specifiek land. De rechtbank concludeert dat de fysieke aanwezigheid van de kinderen in Portugal tijdelijk was en dat er geen sociale of familiale integratie in Portugal heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen af, omdat de gewone verblijfplaats niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de kosten afgewezen, aangezien er geen sprake is van een ongeoorloofde overbrenging of vasthouding. De benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen is bevestigd, en het verzoek om voorlopige voogdij is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-3999
Zaaknummer: C/09/667431
Datum beschikking: 15 augustus 2024

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 6 juni 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende te Portugal, feitelijk verblijvende te [plaats] , België,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
advocaat: mr. R.H. Ebbeng te Veldhoven.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • een F9-formulier van 28 juni 2024, met bijlagen, van de vader;
  • het verslag van de bijzondere curator van 11 juli 2024;
  • een F9-formulier van 29 juli 2024, met bijlagen, van de vader;
  • een F9-formulier van 5 augustus 2024, met bijlagen, van de vader;
  • een F9-formulier van 5 augustus 2024, met bijlagen, van de moeder.
Op 14 juni 2024 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door mr. A.L. Weterings die de zaak ter zitting waarnam voor mr. J.H. Weermeijer-Patist, de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. C.L. Strop. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Op 24 juni 2024 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat één van de ouders heeft aangegeven hiervan geen gebruik te willen maken.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 juni 2024 is mr. drs. A.M. Beijersbergen-Van Bosveld Heinsius benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] .
De minderjarigen zijn ook in de gelegenheid gesteld hun mening aan de rechtbank kenbaar te maken, maar hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
Op 6 augustus 2024 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de bijzondere curator en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht:
de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] te bevelen, althans vóór of uiterlijk op 1 augustus 2024, naar Portugal, althans de terugkeer op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum en wijze te bevelen, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Portugal, meer specifiek (…), althans de staat waar de gewone verblijfplaats is gelegen, dan wel indien de moeder dit nalaat, te bevelen dat de moeder de minderjarigen op eerste verzoek dient af te geven aan de vader met de benodigde geldige reisdocumenten, zodat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Portugal;
voor zover de vader de teruggeleiding van de minderjarigen niet kan verzoeken, een bevel tot terugverhuizing van de minderjarigen en zo nodig de moeder naar Portugal te geven;
voor zover rechtens vereist, dat de minderjarigen zo nodig met behulp van de sterke arm der wet, althans met medewerking van het Openbaar Ministerie zullen worden teruggeleid naar Portugal;
met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de teruggeleiding,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.

Feiten

- De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben samengeleefd.
- Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 2] ,
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2015 te [plaats] (België), en
  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2017 te [geboorteplaats 1] .
- Uit de moeder is op [geboortedag 4] 2019 te [geboorteplaats 3] (Roemenië) de minderjarige
[de minderjarige 4] geboren. Tussen partijen staat vast dat de vader de vader is van [de minderjarige 4] .
- [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] zijn door de vader erkend.
- Op 6 juni 2023 heeft de moeder met de kinderen de woning van partijen in
Portugal verlaten en is op of rond 22 juni 2023 met de kinderen naar Nederland
vertrokken.
- De vader, de moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
- De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Portugal zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van de kinderen in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats
Tussen partijen staat ter discussie waar de kinderen onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats hadden.
De vader stelt dat de gewone verblijfplaats van de kinderen voorafgaand aan de overbrenging naar Nederland in Portugal was en voert daartoe het volgende aan. De kinderen hebben van oktober 2021 tot eind juni 2023 met hun ouders in Portugal gewoond. De kinderen stonden in Portugal ingeschreven. Zij gingen daar naar school en hadden daar hun vrienden en sociale activiteiten, zodat het centrum van hun bestaan was gelegen in Portugal. Na ruim anderhalf jaar in Portugal te hebben gewoond, zijn de kinderen door de moeder meegenomen naar Nederland, zonder medeweten of toestemming van de vader.
De moeder stelt dat de gewone verblijfplaats van de kinderen niet in Portugal is gelegen, maar in Nederland. De moeder voert hiertoe aan dat het verblijf in Portugal tijdelijk was. De ouders waren niet van plan zich blijvend in Portugal te vestigen, net als dat zij dat ook niet van plan waren in de voorgaande landen waar zij tijdelijk hebben verbleven. De kinderen gingen in Portugal niet naar een kinderdagverblijf of school. De kinderen spreken geen Portugees en namen niet deel aan sociale activiteiten. De moeder stelt dat zij regelmatig met de kinderen naar Nederland ging om haar ouders te bezoeken. Ook gingen de kinderen in Nederland naar de huisarts en de tandarts. Verder hebben de kinderen de Nederlandse nationaliteit en spreken zij, naast een beetje Engels, uitsluitend Nederlands. De moeder stelt daarom dat het zwaartepunt van het bestaan van de kinderen in Nederland is gelegen en dat de kinderen met Nederland de nauwste band hebben.
De rechtbank stelt voorop dat het begrip ‘gewone verblijfplaats’ een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Het gaat, samengevat, om de plaats waarmee het kind onmiddellijk voorafgaande aan zijn overbrenging of achterhouding maatschappelijk de nauwste binding heeft. Naast de fysieke aanwezigheid van het kind in een lidstaat, zijn in het bijzonder van belang omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmaat, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat, de nationaliteit van het kind, de leeftijd, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. Daarbij geldt in het bijzonder dat de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving is, waarvoor de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen, bepalend is of zijn. Verder kan de bedoeling van de ouders om zich met het kind in een andere staat te vestigen een aanwijzing zijn voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats.
Binnen dit kader moet de rechtbank aan de hand van de concrete omstandigheden van de kinderen en hun ouders beoordelen waar de gewone verblijfplaats van de kinderen was op 22 juni 2023. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit de door de ouders overgelegde stukken kan worden afgeleid dat zij van 2012 tot 2015 op verschillende plekken in Nederland hebben gewoond. In die periode is [de minderjarige 1] geboren. Van 2015 tot 2016 woonden zij in België. Daar is [de minderjarige 2] geboren. In 2016 maakten partijen een rondreis door Europa. In 2017 woonden zij weer in Nederland tot 2018. In deze periode is [de minderjarige 3] geboren. Van 2018 tot 2020 woonden partijen in Roemenië. Daar is [de minderjarige 4] geboren. Van 2020 tot 2021 woonden zij in België, waarna zij in oktober 2021 naar Portugal zijn vertrokken en daar tot medio juni 2023 met elkaar verbleven. De ouders hebben dus met de kinderen op veel plekken in verschillende landen verbleven.
De rechtbank deelt niet de visie van de vader dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Portugal is. Het gezin leidde, zoals de vader in zijn verzoekschrift omschrijft, een nomadenbestaan. Dat nomadenbestaan speelde zich in diverse landen af. De ouders hebben daarbij gekozen voor een vrij leven, waarbij hun kinderen een vrije opvoeding kregen, zonder binding aan een specifiek land of een specifieke plek. De rechtbank ziet een bevestiging van dit bestaan (zonder binding aan een bepaald land) in de brief die de vader kort na het vertrek van de moeder en de kinderen naar Nederland aan de moeder stuurde, waarin hij schrijft “
In de toekomst wil ik graag bij jullie in de buurt wonen, voor de jongens, waar dan ook.”, alsook in het mede op de zitting genoemde “off grid-bestaan” van partijen.
De duur van het verblijf van de kinderen in Portugal, afgezet tegen de duur van het verblijf van de kinderen op andere plekken (Nederland, België en Roemenië), is niet zodanig dat hieruit kan worden afgeleid dat Portugal hun gewone verblijfplaats is geworden. De fysieke aanwezigheid van de kinderen in Portugal, voorafgaand aan hun overbrenging, moet in het licht van het voorgaande als tijdelijk worden beschouwd. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat de kinderen geen Portugees spreken, dat zij daar niet naar school of de opvang gingen en dat de kinderen naast hun ouders geen andere familieleden in Portugal hadden. Van sociale of familiale integratie van de kinderen in Portugal is dus niet of nauwelijks sprake. De rechtbank neemt tot slot in aanmerking dat de moeder betwist dat er sprake was van een besluit tot vestiging van partijen en de kinderen in Portugal. Zij stelt dat het vertrek naar Portugal uitsluitend was bedoeld om te bezien of de relatie tussen de ouders nog een kans van slagen had omdat de relatie begon te verslechteren. De ouders waren niet van plan zich definitief in Portugal te vestigen.
De rechtbank deelt evenmin de visie van de moeder dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in juni 2023 in Nederland is gelegen. In het licht van het nomadenbestaan van de ouders en de kinderen, is het feit dat de kinderen vanaf hun geboorte ingeschreven staan in de Nederlandse Basisregistratie Personen, dat zij in Nederland naar de huisarts en tandarts gaan en dat zij twee tot drie keer per jaar voor een korte periode met de moeder naar Nederland gingen, onvoldoende om tot de conclusie te komen dat hun gewone verblijfplaats in Nederland is. Dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben maakt dit ook niet anders.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet blijkt van een gerichtheid op een bestendig verblijf van de kinderen in een specifiek land, noch dat feitelijk sprake was van een min of meer bestendig verblijf van de kinderen in enig land (zie ook Rechtbank Den Haag, 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9419). De gewone verblijfplaats van de kinderen kan daarom niet worden vastgesteld.
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen niet kan worden vastgesteld, kan reeds daarom geen sprake zijn van een (on)geoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van het Verdrag. Het Verdrag voorziet niet in de situatie dat de gewone verblijfplaats niet kan worden aangewezen. De rechtbank komt als gevolg daarvan niet toe aan de bespreking van de andere door de vader en de moeder aangevoerde stellingen en verweren die zijn gegrond op de toepasselijkheid van het Verdrag. Het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen naar Portugal zal daarom worden afgewezen.
Kosten
Het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen om aan hem de kosten als bedoeld in artikel 13 lid 5 Uitvoeringswet te betalen, zal worden afgewezen, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van het Verdrag.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hen bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.
Voorlopige voogdij
Op de zitting heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet te belasten met de voorlopige voogdij over de kinderen. Nu het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen naar Portugal wordt afgewezen, biedt de Uitvoeringswet geen ruimte om een gecertificeerde instelling met de voogdij over de kinderen te belasten, zodat dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank heeft daarnaast geen aanleiding gezien om voor de periode gelegen tussen de datum van de zitting en de datum van de uitspraak een gecertificeerde instelling met de voorlopige voogdij te belasten.

Beslissing

De rechtbank:
*
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 2] ,
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2015 te [plaats] (België),
  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2017 te [geboorteplaats 1] , en
  • [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2019 te [geboorteplaats 3] (Roemenië)
naar Portugal;
*
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 15 september 2024 als beëindigd;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. van der Vliet, A.M.M. Vingerling en L.L. Benink, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2024.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.