De affectieve relatie tussen de vader en de moeder was al beëindigd voor de geboorte van [minderjarige]. Zij hebben nimmer als partners samengeleefd. De moeder heeft onbetwist gesteld dat de vader in [stad UK] meerdere woningen in eigendom heeft, dat hij in [stad VAE] een appartement huurt en dat hij voor zijn onderneming(en) internationaal opereert en veel op reis is en dat zij zelf tot voor kort geen vaste gewone verblijfplaats had. Na de geboorte van [minderjarige] hebben de vader, de moeder en [minderjarige] op veel plekken in verschillende landen verbleven, soms voor korte periodes en soms ook voor langere periodes. Volgens de vader lag de onrust van moeder en haar wens om telkens ergens anders te verblijven daaraan ten grondslag; volgens de moeder was dit omdat de vader voor zijn werk veel reisde en zij met [minderjarige] achter hem aanreisde zodat [minderjarige] zo veel mogelijk tijd met de vader kon doorbrengen. Wat hier ook van zij, uit dit alles leidt de rechtbank af dat de vader en de moeder een kosmopolitisch bestaan leiden dat zich zowel gezamenlijk als los van elkaar in diverse landen afspeelt. Volgens de vader is hier vanaf april 2022 verandering in gekomen en is [minderjarige] op 9 april 2022 met zijn moeder naar [stad VAE] verhuisd en is zijn gewone verblijfplaats daar komen te liggen. De rechtbank deelt die visie niet en licht dat als volgt toe.
De duur en regelmaat van het verblijf van [minderjarige] in [stad VAE] vanaf april 2022 is, afgezet tegen de duur van het verblijf van [minderjarige] vanaf zijn geboorte op andere plekken (Nederland, VS, [stad UK]), niet zodanig dat hieruit kan worden afgeleid dat [stad VAE] zijn gewone verblijfplaats is geworden. Immers, ook in de periode vanaf 9 april 2022 hebben [minderjarige] en de moeder nog een maand in de VS doorgebracht, en twee kortere periodes op de Malediven en in Nederland. Verder weegt de rechtbank mee dat [minderjarige] ten tijde van de overbrenging van [stad VAE] naar Nederland (ruim) twee jaar oud was, zodat voor hem in het bijzonder geldt dat zijn omgeving in wezen een familiale omgeving is, waarvoor de persoon of personen bij wie hij woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen, bepalend is of zijn. Naast de vader en de moeder heeft [minderjarige] in [stad VAE] geen andere familieleden, hechtingsfiguren of (hechtere) sociale banden; de (belangrijkste) familieleden van de vader en de moeder, die volgens partijen een grote rol spelen in het leven van [minderjarige], wonen in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en in Nederland. Dat [minderjarige] in [stad VAE] naar de [voorschoolse opvang 1] ging, sportactiviteiten deed en daar naar de huisarts ging, zoals de vader heeft aangevoerd, is gelet op zijn leeftijd niet doorslaggevend. Van sociale of familiale integratie van [minderjarige] in [stad VAE] is dus niet of nauwelijks sprake.
De moeder betwist dat er sprake was van een besluit tot vestiging van haar en [minderjarige] in [stad VAE]. Zij stelt dat dat vanaf enig moment wel de wens van de man was maar dat zij het daar niet mee eens was. Ter zitting heeft de moeder nader toegelicht dat zij het belangrijk vond dat [minderjarige] zijn vader kon zien en dat zij daarom de vader is nagereisd naar [stad VAE], van waar uit de vader zijn werkzaamheden verricht. Dit was mogelijk omdat zij geen baan had en [minderjarige] nog niet schoolplichtig was. Zij had naar eigen zeggen niet de intentie om zich daar met [minderjarige] te vestigen. In het licht van de leefstijl van partijen komt de rechtbank deze verklaring niet onaannemelijk voor.
Tot slot weegt de rechtbank het volgende mee. Volgens de moeder was het de intentie van partijen dat [minderjarige] in april 2023 zou starten op [voorschoolse opvang 2] in [stad UK] en is het de vader die dit nu, tegen haar wil, heeft tegengehouden. De vader stelt daartegenover dat het uiteindelijk wel de intentie van partijen was om [minderjarige] in [stad UK] naar school te laten gaan maar dat zij nog niet tot overeenstemming waren gekomen vanaf welke datum dat zou zijn. Volgens de vader waren partijen hierover met elkaar in gesprek tot het vertrek van de moeder naar Nederland. Wat hier ook van zij, uit de overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige] met instemming van beide ouders was ingeschreven voor de [voorschoolse opvang 2] in [stad UK] en dat hij daar aanvankelijk in september 2022 zou starten. Partijen hebben dit uitgesteld naar april 2023. Na het vertrek van de moeder uit [stad VAE] heeft de vader dit verder uitgesteld naar september 2023. Ook blijkt uit de stukken dat de ouders [minderjarige] hebben opgegeven voor vervolgonderwijs in het Verenigd Koninkrijk. Niet gebleken is dat [minderjarige] ingeschreven voor een school/(vervolg)onderwijs in [stad VAE]; de vader heeft alleen een recent betalingsbewijs (d.d. 2 juni 2023) van [voorschoolse opvang 3] overgelegd voor ‘term 1’ dat in september 2023 begint.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de fysieke aanwezigheid van [minderjarige] in [stad VAE] voorafgaand aan zijn overbrenging meer als tijdelijk moet worden beschouwd en dat er geen sprake is van een zodanige sociale en familiale integratie aldaar dat [stad VAE] moet worden aangemerkt als zijn gewone verblijfplaats.