ECLI:NL:RBDHA:2024:12938
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en zicht op uitzetting van Algerijnse vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, geboren op een onbekende datum en met een v-nummer dat niet is vermeld, heeft de maatregel van bewaring aangevochten die op 9 mei 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser betoogde dat de annulering van een presentatie in persoon door de Algerijnse autoriteiten op 7 augustus 2024 aantoont dat deze autoriteiten minder meewerkend zijn dan de minister heeft gesteld, en dat er daarom geen zicht op uitzetting op redelijke termijn zou zijn. Eiser voegde hieraan toe dat de bewaring onnodig lang duurt, aangezien hij zelf wel meewerkend is.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het lp-traject nog niet zo lang loopt dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn kan worden geconcludeerd. De annulering van de presentatie in persoon werd niet als een belemmering gezien, omdat het onderzoek naar de identiteit van eiser nog steeds loopt. De rechtbank benadrukte dat eiser de rechtsplicht heeft om Nederland te verlaten en dat hij niet voldoende meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in deze zaak, met meerdere acties ondernomen sinds het sluiten van het vorige onderzoek.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier D.G. van den Berg, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.