In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Somalische nationaliteit, op 12 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 19 april 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing en heeft op 8 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank constateert dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister alsnog binnen een termijn van 8 weken na 7 december 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 437,50.