In deze zaak heeft eiseres, een Turkse nationaliteit, op 2 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een periode van inactiviteit heeft eiseres op 10 april 2024 de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vervolgens heeft zij op 7 mei 2024 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank constateert dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond. De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister uiterlijk op 28 oktober 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank stelt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.